ECLI:NL:RBDHA:2022:403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AWB 20/1146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging beslisambtenaar en afwijzing mvv-aanvraag op basis van onvoldoende bewijs van identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiseres, die de zus is van de referente. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiseres haar identiteit niet voldoende kon aantonen met originele en officiële documenten. Eiseres, geboren in Eritrea, stelde dat het voor haar onmogelijk was om een paspoort aan te vragen, maar de rechtbank oordeelde dat de verweerder deze verklaring niet kon volgen, gezien de informatie uit een ambtsbericht. Eiseres had ook geen andere documenten overgelegd die haar identiteit konden bevestigen, zoals een identiteitskaart of schoolrapport. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet in bewijsnood verkeerde en dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek.

Eiseres voerde aan dat de beslisambtenaar in eerdere e-mails een toezegging had gedaan over het uitvoeren van een DNA-onderzoek en een identificerend gehoor. De rechtbank oordeelde dat de beslisambtenaar inderdaad een toezegging had gedaan, maar dat deze niet alleen op de minderjarige broers en zusjes van eiseres betrekking had, maar ook op eiseres zelf. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen en vernietigde het besluit van de verweerder. De rechtbank droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1146

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Veelen-de Hoop),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Kersten).

Procesverloop

In het besluit van 16 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag ten behoeve van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel “verblijf als familie- of gezinslid bij [naam referente] (referente)” afgewezen.
Bij besluit van 29 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2021 op zitting behandeld. Referente is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam].

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum eiseres] en in het bezit te zijn van de Eritrese nationaliteit. Eiseres stelt de zus van referente te zijn. Referente stelt te zijn geboren op
[geboortedatum referente] en in het bezit te zijn van de Eritrese nationaliteit. Bij besluit van 11 september 2015 is referente in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Referente heeft eerder op 20 november 2015 ten behoeve van eiseres een aanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 6 september 2016 afgewezen. Tegen deze beslissing zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Op 28 juni 2017 heeft referente een tweede aanvraag ingediend. Bij besluit van 6 maart 2018 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Ook tegen dat besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Op 26 november 2018 heeft referente ten behoeve van eiseres de nu voorliggende aanvraag ingediend.
2.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de identiteit van eiseres toerekenbaar niet met originele en officiële door de Eritrese autoriteiten opgemaakte en afgegeven documenten is aangetoond. Referente heeft weliswaar verklaard dat het voor eiseres niet mogelijk is een paspoort aan te vragen omdat in Eritrea jongeren geen paspoort krijgen en dat jongeren ook problemen krijgen met de overheid wanneer zij een paspoort aanvragen, maar volgens verweerder strookt dit niet met hetgeen in het algemeen ambtsbericht van februari 2017 van Eritrea staat. Daarin staat dat het weliswaar moeilijk is om een paspoort te verkrijgen omdat aan bepaalde voorwaarden moet worden voldaan, maar het is niet onmogelijk om aan een paspoort te komen. Omdat referente enkel stelt dat het voor jongeren niet mogelijk is om een paspoort te krijgen volgt verweerder deze verklaring niet.
2.2.
Verder heeft referente ook geen identiteitskaart van eiseres overgelegd. Met betrekking tot de verklaring dat eiseres vanwege haar jonge leeftijd en omdat zij geen documenten nodig heeft gehad in Eritrea, niet over een identiteitskaart beschikt, wordt overwogen dat uit het ambtsbericht volgt dat gelet op de leeftijd van eiseres zij wel in het bezit zou moeten zijn van een identiteitskaart. Verder heeft verweerder erop gewezen dat een identiteitskaart nodig is in Eritrea om voedselbonnen te kunnen krijgen en gebruik te kunnen maken van overheidsvoorzieningen. Gelet op het voorgaande neemt verweerder geen bewijsnood aan.
2.3.
Referente heeft de identiteit van eiseres ook niet met substantieel indicatieve documenten aannemelijk gemaakt. Aan de door referente opgestuurde UNHCR-registratiekaart van het vluchtelingenkamp in Ethiopië waar eiseres verblijft, kan verweerder niet de waarde hechten die referente en eiseres hier aan wensen te geven, omdat niet duidelijk is op grond waarvan deze registratie is opgemaakt. In de voorgaande procedure heeft referente een geboorteakte van eiseres overgelegd. Dit document is op 6 juli 2017 door Bureau Documenten (BD) onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat het document vals is. Dat het referente verbaast dat dit document vals is en dat zij erbij blijft dat het document echt is acht verweerder onvoldoende om niet uit te gaan van het rapport van BD.
Een overgelegd gezondheidsboekje van eiseres maakt volgens verweerder evenmin dat de identiteit van eiseres aannemelijk is gemaakt. Ook dit document is door BD onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat dit document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door de daartoe bevoegde instanties is opgemaakt en afgegeven. De verklaring van de moeder van referente dat zij dit document door de daartoe bevoegde instantie heeft verkregen en dat zij nooit veranderingen aan het document hebben aangebracht, doet volgens verweerder niet af aan de conclusie van BD. Er is door eiseres en referente geen contraexpertise ingebracht die een andersluidend advies van een deskundige behelst.
2.4.
Eiseres heeft ook geen bewonerspas of een schoolkaart of schoolrapport overgelegd. Ook voor het ontbreken van deze documenten heeft referente geen afdoende verklaring gegeven. De enkele summiere verklaring dat eiseres de schoolkaart en het schoolrapport als gevolg van haar vertrek uit Eritrea kwijt is geraakt, heeft verweerder onvoldoende concreet en op de situatie van eiseres toegespitst geacht om het ontbreken van deze documenten aan eiseres niet toe te rekenen. Verweerder volgt eiseres ook niet in haar verklaring dat zij nooit in het bezit is gesteld van een bewonerspas omdat zij hiervoor te jong was en zij een bewonerspas niet nodig had. Referente heeft tijdens haar asielprocedure immers verklaard dat zij in het bezit is geweest van een bewonerspas. Volgens verweerder valt niet in te zien waarom referente, die jonger is dan eiseres, deze pas wel nodig zou hebben en eiseres niet, terwijl zij beiden, voor zover verweerder bekend is, in dezelfde omstandigheden verkeerden. Verweerder concludeert dat referente de identiteit van eiseres en daarmee ook de familierechtelijke relatie met referente niet heeft aangetoond noch anderszins aannemelijk heeft gemaakt. Van bewijsnood is geen sprake en er is ook geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen, aldus verweerder. Aan toetsing van de vraag of het familie- en gezinsleven voor bescherming in Nederland in aanmerking komt, komt verweerder niet toe. Verweerder concludeert dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning en dat de mvv-aanvraag daarom moet worden afgewezen.
3. Eiseres voert aan dat de beslisambtenaar in haar emailberichten van 25 juni 2020 en 11 november 2020 aan de gemachtigde van eiseres een concrete en ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan waaraan eiseres de verwachting heeft kunnen ontlenen dat er een DNA-onderzoek zou plaatsvinden en een identificerend gehoor.
3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de beslisambtenaar in haar emailberichten van 25 juni 2020 en 11 november 2020 de belofte heeft gedaan dat DNA-onderzoek en een identificerend gehoor zouden worden opgestart. Volgens verweerder ziet deze belofte echter niet op eiseres, maar enkel op haar minderjarige broers en zusje, voor wie ook een mvv voor verblijf bij referente was aangevraagd. Vanwege deze belofte heeft verweerder de ten aanzien van deze familieleden genomen beslissing tot weigering van de mvv ingetrokken. De rechtbank volgt verweerder niet in diens stelling dat de uitlatingen van de beslisambtenaar enkel betrekking hebben op de minderjarige broers en het zusje van eiseres. In de genoemde emailberichten wordt immers geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van eiseres. In de e-mail van 11 november 2020 is juist vermeld dat om het voorgenomen DNA- onderzoek te kunnen starten, er ook nadere informatie over eiseres nodig is, welke informatie vervolgens ook is opgevraagd. Gelet hierop heeft verweerder, – ook ter zitting, – niet duidelijk kunnen maken waarom is besloten de mvv-beslissing ten aanzien van de minderjarige broers en het zusje wel in te trekken en het bestreden besluit ten aanzien van eiseres niet.
3.2
De slotsom van het voorgaande is dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en ook niet berust op een deugdelijke motivering.
De beroepsgrond slaagt.
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, voorzitter, en mr. C.E. Bos en
mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Eertink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.