In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om uitstel van vertrek van een zevenjarig meisje, eiseres, van Pakistaanse nationaliteit. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), nadat haar eerdere aanvraag voor een verblijfvergunning asiel niet-ontvankelijk was verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft het verzoek afgewezen, stellende dat de ouders van eiseres in staat zijn om de zorg voor hun kinderen te dragen en dat het gezin voldoende zelfredzaam is.
De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er nog een lopend onderzoek is naar de situatie van de moeder van eiseres, die recentelijk een suïcidepoging heeft gedaan. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het onduidelijk is of de moeder uitstel van vertrek zal krijgen en hoe dit de gezinssituatie van eiseres beïnvloedt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij de belangen van eiseres en haar gezin in acht moeten worden genomen.
De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.518,- en verzocht dat verweerder in de toekomst op zitting verschijnt. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in zaken die de belangen van minderjarigen raken, en de noodzaak om alle relevante feiten en omstandigheden in overweging te nemen.