ECLI:NL:RBDHA:2022:4026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
NL22.2806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 in het kader van de gezinssituatie van een minderjarig meisje

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om uitstel van vertrek van een zevenjarig meisje, eiseres, van Pakistaanse nationaliteit. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), nadat haar eerdere aanvraag voor een verblijfvergunning asiel niet-ontvankelijk was verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft het verzoek afgewezen, stellende dat de ouders van eiseres in staat zijn om de zorg voor hun kinderen te dragen en dat het gezin voldoende zelfredzaam is.

De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er nog een lopend onderzoek is naar de situatie van de moeder van eiseres, die recentelijk een suïcidepoging heeft gedaan. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het onduidelijk is of de moeder uitstel van vertrek zal krijgen en hoe dit de gezinssituatie van eiseres beïnvloedt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij de belangen van eiseres en haar gezin in acht moeten worden genomen.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.518,- en verzocht dat verweerder in de toekomst op zitting verschijnt. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in zaken die de belangen van minderjarigen raken, en de noodzaak om alle relevante feiten en omstandigheden in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2806

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Pakistaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Visser),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen.
Bij besluit van 31 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend en de rechtbank bij brief van 12 april 2022 het volgende medegedeeld: “ Op dit moment wordt de directie Juridische Zaken van de IND geconfronteerd met een hoog werkaanbod. Hoewel het de intentie van verweerder is ter zitting te verschijnen waar mogelijk, is het gebleken dat het niet mogelijk is te verschijnen in onderhavige zaak op de zitting van 28 april 2022. Verweerder biedt hiervoor haar excuses aan. Indien en voor zover uw rechtbank overweegt in deze zaak zonder zitting uitspraak te doen, geeft verweerder daarvoor op voorhand toestemming.”
De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar vader. Er is ook een tolk verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt eerst vast dat eiseres een meisje is van pas zeven jaar oud. Ze verblijft op dit moment in Nederland met onder meer haar beide ouders en haar oma.
2. Eiseres heeft voorafgaand aan deze procedure een verblijfvergunning asiel aangevraagd. Bij besluit van 11 juni 2021 is haar aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, omdat zij in Hongarije al internationale bescherming heeft. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 26 juli 2021 (zaaknummers: NL21.9408 en NL21.9430), is het beroep van eiseres tegen het besluit van 11 juni 2021 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
3. Eiseres heeft vervolgens verzocht om haar op grond van artikel 64 van de VW uitstel van vertrek te verlenen. Op 15 november 2021 heeft verweerder dit verzoek afgewezen, onder verwijzing naar een advies van Bureau Medische Advisering (BMA) van 9 november 2021. Dit besluit is bij het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de enkele omstandigheid dat sprake is van een gezin met minderjarige kinderen onvoldoende is om uit te gaan van bijzondere kwetsbaarheid als bedoeld in het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 inzake Tarakhel (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712). Volgens verweerder is het gelet op de gezinssamenstelling voor de ouders van eiseres niet onmogelijk de zorg voor hun kinderen te dragen en de taken te verdelen, eventueel met hulp van de oma van eiseres. Verweerder acht het gezin van eiseres voldoende zelfredzaam en acht onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om bijzondere kwetsbaarheid aan te nemen.
4. Eiseres voert kort samengevat aan dat zij wel bijzonder kwetsbaar is, als bedoeld in het arrest van het EHRM inzake Tarakhel en het arrest van het van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019 inzake Ibrahim (ECLI:EU:C:2019:219). Eiseres stelt verder dat aan haar moeder en grootmoeder, in afwachting van een BMA-advies, voorlopig uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 is verleend. Eiseres betoogt dat verweerder daarom niet kan vasthouden aan zijn standpunt dat zij zonder meer kan beschikken over de zorg van haar ouders en de hulp van haar grootmoeder. Ter onderbouwing heeft eiseres de medische informatie van eiseres' moeder en grootmoeder overgelegd.
5. De rechtbank verklaard het beroep gegrond en overweegt daartoe het volgende.
5.1.
Uit de stukken in het dossier en de toelichting op zitting van de gemachtigde van eiseres maakt de rechtbank op dat zowel de moeder als de oma van eiseres bij afzonderlijke aanvragen een verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000, hebben ingediend. Het verzoek om uitstel van eisers’ oma is op 26 april 2022 afgewezen; tegen dat besluit is bezwaar gemaakt. Op het verzoek om uitstel van eisers’ moeder is nog geen besluit genomen.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voor de ouders van eiseres, gelet op de gezinssamenstelling, niet onmogelijk is de zorg voor hun kinderen te dragen en de taken te verdelen, eventueel met hulp van de oma van eiseres, en acht het gezin voldoende zelfredzaam. De rechtbank leidt echter uit het verhaal van de gemachtigde van eiseres af dat het BMA-onderzoek naar de situatie rondom de moeder van eiseres nog steeds lopende is. Ook heeft de gemachtigde van eiseres naar voren gebracht dat de moeder recentelijk een suïcidepoging heeft gedaan. Voor de rechtbank is het op dit moment derhalve niet duidelijk of aan moeder al dan niet uitstel van vertrek zal worden verleend en, mede daarmee verband houdend, in hoeverre de situatie rondom de moeder van invloed is op de gezinssituatie en de zorgtaken voor eiseres, zoals verweerder in het bestreden besluit heeft beschreven. Nu de uitkomst van het BMA-onderzoek in de zaak van de moeder van eiseres nog niet inzichtelijk is, acht de rechtbank de motivering van verweerder in het bestreden besluit over de gezinssituatie van eiseres en de daarop gebaseerde besluitvorming niet deugdelijk. De rechtbank ziet hierin reden om het beroep gegrond te verklaren wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb, het bestreden besluit te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de bezwaarfase. De rechtbank realiseert zich dat hierdoor de onzekerheid voor eiseres langer voortduurt, maar de rechtbank kan zonder inzicht te hebben in de situatie rondom haar moeder en zonder een nieuwe motivering van verweerder over de gezinssituatie als geheel, geen oordeel vormen over de zaak van eiseres.
5.4.
De rechtbank verzoekt verweerder in de besluitvormingsprocedure de zaken van alle gezinsleden bij elkaar te houden. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder de zaak van eiseres niet afzonderlijk beoordelen van die van haar moeder en de andere gezinsleden. Verder draagt de rechtbank verweerder op bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar zich bijzonder rekenschap te geven van artikel 3 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) en de belangen van de zevenjarige eiseres de eerste overweging te laten zijn.
5.5.
De rechtbank overweegt voorts dat zij in deze uitspraak de andere beroepsgronden over het bestreden besluit en het daaraan ten grondslag liggende BMA-advies, niet heeft beoordeeld. Deze gronden dient eerst verweerder nogmaals dan wel hernieuwd in het licht van de nieuwe feiten en omstandigheden ten aanzien van de gezinssituatie te beoordelen bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
6.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
6.2.
Ter zitting is vastgesteld dat eiseres is vrijgesteld van betaling van het griffierecht. Vergoeding van het griffierecht is derhalve niet aan de orde.
7. Tot slot en ten overvloede verzoekt de rechtbank verweerder om voortaan te verschijnen op zitting.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen op eiseres haar bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Versteeg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.