In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.T. van Dalen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiseres had een Wajong-uitkering aangevraagd, die door verweerder was toegekend met ingang van 7 augustus 2020. Eiseres was van mening dat haar uitkering eerder, namelijk in november 2019, had moeten ingaan, omdat zij toen de diagnose lupus had gekregen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het recht op een Wajong-uitkering op grond van artikel 1a:11, lid 2 van de Wajong niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de aanvraag is ingediend. Eiseres had haar aanvraag op 7 augustus 2020 ingediend, waardoor de rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van de uitkering niet eerder kon zijn dan deze datum. Eiseres' beroep op artikel 3:29, lid 1 van de Wajong werd verworpen, omdat dit artikel niet op haar van toepassing was.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk, aangezien dit besluit was vervangen door het bestreden besluit II, en het beroep tegen het bestreden besluit II werd ongegrond verklaard. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-, en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.