ECLI:NL:RBDHA:2022:4022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
SGR 21/776
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Wajong-uitkering en de ingangsdatum van het recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.T. van Dalen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiseres had een Wajong-uitkering aangevraagd, die door verweerder was toegekend met ingang van 7 augustus 2020. Eiseres was van mening dat haar uitkering eerder, namelijk in november 2019, had moeten ingaan, omdat zij toen de diagnose lupus had gekregen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het recht op een Wajong-uitkering op grond van artikel 1a:11, lid 2 van de Wajong niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de aanvraag is ingediend. Eiseres had haar aanvraag op 7 augustus 2020 ingediend, waardoor de rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van de uitkering niet eerder kon zijn dan deze datum. Eiseres' beroep op artikel 3:29, lid 1 van de Wajong werd verworpen, omdat dit artikel niet op haar van toepassing was.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk, aangezien dit besluit was vervangen door het bestreden besluit II, en het beroep tegen het bestreden besluit II werd ongegrond verklaard. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-, en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/776

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.T. van Dalen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 12 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres per 8 oktober 2020 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend.
In het besluit van 9 december 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
In het besluit van 4 juni 2021 (het bestreden besluit II) heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen waarbij het bezwaar alsnog gegrond is verklaard. Verweerder heeft een Wajong-uitkering aan eiseres toegekend met ingang van 7 augustus 2020.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1993 en is bekend met een combinatie van ontwikkelingsproblematiek, psychische klachten en systemische lupus eryhematodes. Verweerder heeft op 7 augustus 2020 een formulier aanvraag beoordeling arbeidsvermogen van eiseres ontvangen. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Het bestreden besluit I berust op het standpunt dat het beroep op artikel 3:29, tweede lid, van de Wajong niet slaagt omdat dat artikel geldt voor jonggehandicapten die zijn ingestroomd vóór 2010. Bij eiseres is dat niet het geval. Het bestreden besluit II berust op het standpunt dat de datum waarop de aanvraag beoordeling arbeidsvermogen is ingediend geldt als toetsdatum voor de beoordeling of sprake is van arbeidsvermogen. Er is geen medische reden die in de weg staat om de uitkering toe te kennen per 7 augustus 2020, omdat eiseres ook op die datum duurzaam geen arbeidsvermogen had.
3. Eiseres voert aan dat uit artikel 3:29, eerste lid, van de Wajong volgt dat de hoofdregel is dat de Wajong-uitkering ingaat op de dag met ingang waarvan betrokkene voldoet aan de vereisten voor het recht op toekenning van de uitkering. Eiseres voldoet al veel eerder dan 7 augustus 2020 aan die vereisten. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat de ingangsdatum van de Wajong-uitkering in november 2019 zou moeten liggen. Bij eiseres is toen de diagnose lupus gesteld. Deze diagnose is een eindpunt geweest van een al jarenlang durende situatie. Eiseres kan zich dan ook niet verenigen met het bestreden besluit II.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van het bestreden besluit I
4.1
Verweerder heeft in beroep een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Nu het bestreden besluit I door verweerder is vervangen door het bestreden besluit II en niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van dat eerste besluit, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van het bestreden besluit II
5.1
Het bestreden besluit II komt niet volledig tegemoet aan de bezwaren van eiseres. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II.
5.2
Ingevolge artikel 1a:11, eerste lid, van de Wajong stelt verweerder op aanvraag vast of recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk bestaat.
Ingevolge artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong ontstaat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk op de dag waarop de aanvraag, bedoeld in dit artikel, werd ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de betrokkene achttien jaar wordt.
5.3
Gelet op de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong, kan het recht op een Wajong-uitkering niet eerder ontstaan dan de dag waarop de aanvraag is ingediend. Nu eiseres haar aanvraag heeft ingediend op 7 augustus 2020 is het niet mogelijk om de Wajong-uitkering op een eerdere datum in te laten gaan. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om voor eiseres een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen. Het beroep van eiseres op artikel 3:29, eerste lid, van de Wajong kan niet slagen, omdat dit artikel niet op haar van toepassing is. Hoofstuk 3 van de Wajong is namelijk van toepassing op jonggehandicapten die zijn ingestroomd vóór 2010.
5.4
Uit het voorgaande volgt dat verweerder in het bestreden besluit II naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden aan eiseres een Wajong-uitkering heeft toegekend met ingang van 7 augustus 2020.
6. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren. Het beroep tegen het bestreden besluit II isongegrond.
7. Omdat verweerder pas na het instellen van beroep door eiseres het bestreden besluit I heeft vervangen door bestreden besluit II ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
8. De rechtbank ziet voorts aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.