ECLI:NL:RBDHA:2022:4008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
09/837445-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld in vereniging en het voorhanden hebben van een gaspistool

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die beschuldigd werd van het medeplegen van de voorbereiding van een diefstal met geweld in vereniging en het voorhanden hebben van een gaspistool. De verdachte werd beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van wapens en andere voorwerpen die bestemd waren voor het plegen van een misdrijf, in dit geval een ripdeal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 december 2019 samen met anderen een plan had beraamd om een diefstal met geweld te plegen, waarbij hij een gaspistool en andere wapens voorhanden had. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie geëist dat de rechtbank de verdachte wettig en overtuigend zou veroordelen voor de feiten. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken moest worden van enkele tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, en heeft de verdachte veroordeeld tot 43 dagen jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gedrag tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte geen voorwaardelijke werkstraf opgelegd krijgt, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot jeugddetentie en heeft de voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/837445-19
Datum uitspraak: 31 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]),
geboren op [geboortedag] 2002 te ’s-Gravenhage,
[adres] .

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van
31 maart 2022.
De officier van justitie in deze zaak is mr. M.A. de Vries en de advocaat van de verdachte is mr. H. Weisfelt te Den Haag. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 03 december 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf, te weten een diefstal met geweld (in vereniging) en/of een diefstal met bedreiging met geweld (in vereniging) en/of een afpersing (in vereniging), opzettelijk:
-een of meer gaspist(o)ol(en), althans een daarop gelijkend voorwerp (met munitie) en/of
-een (uitklapbaar) mes en/of
-een bivakmuts en/of
-een of meer telefoon(s),
kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf/die misdrijven, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 03 december 2019 te ’s-Gravenhage een wapen van categorie III, onder l van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Smith & Wesson, type M&P 9c, kaliber 9 mm P.A.K. zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

3.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte beide feiten heeft begaan.
4. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 naar voren gebracht dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het tweede en vierde gedachtestreepje, te weten het voorhanden hebben van een mes en de telefoons. Weliswaar is er door de verdachten met de telefoons gecommuniceerd, maar dit zijn geen middelen geweest ter voorbereiding.

5.Waardering van het bewijs

Bewezenverklaring van de feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Nu de feiten door de verdachte zijn bekend en er nadien namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen, te vinden in bijlage I.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Anders dan de verdediging is de rechtbank ten aanzien van feit 1 van oordeel dat ook wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het mes en de telefoons voorhanden heeft gehad ter voorbereiding van de diefstal met (bedreiging van) geweld in vereniging.
Ten aanzien van het mes overweegt de rechtbank allereerst dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en zijn mededaders de ripdeal samen hebben voorbereid en daarbij nauw en bewust hebben samengewerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is er dus sprake van medeplegen. Dat betekent dat ieder van de verdachten als medepleger wordt aangemerkt van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen voor de diefstal (met bedreiging) van geweld in vereniging. Dit geldt eveneens voor het mes nu dit mes op 4 december 2019 door [getuige] is aangetroffen op de plek waar zij in de avond van 3 december 2019 twee jongens had zien wegrennen en waar de politie op diezelfde avond een viertal manspersonen had zien staan, waaronder, naar later bleek, de verdachte en zijn mededaders. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat zij een mes bij zich hadden ter voorbereiding van de ripdeal.
Ten aanzien van de telefoon(s) overweegt de rechtbank als volgt.
Of de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen en informatiedrager(s) (hierna middelen) bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, zoals in de tenlastelegging beschreven, dient te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of de middelen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had (HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213 en HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1503). Uit het dossier volgt dat de verdachten en zijn medeverdachten op 3 december 2019 tussen 19:22 uur en 20:39 uur berichten hebben uitgewisseld via Whatsapp waarin wordt gesproken over iemand die 100 gram hasj komt brengen. Er wordt afgestemd waar en hoe laat die afspraak moet plaatsvinden. Ook wordt gedeeld hoe deze persoon eruit ziet en op de vraag van de verdachte hoe oud deze persoon is wordt geantwoord dat hij niet teveel moet nadenken en hij anders gewoon in zijn been moet schieten. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de telefoons van de verdachte en zijn mededaders dienstig zijn geweest als communicatiemiddel om afspraken te maken en instructies te geven en te ontvangen over de ripdeal en de timing daarvan.
Aldus is bewezen dat de telefoons dienstig zijn geweest als communicatiemiddel en daarmee bestemd waren tot het begaan van dat misdrijf.

6.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen en op grond van de conclusies hierboven, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Bewezenverklaard wordt dat:
1.
hij op 3 december 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van een diefstal met geweld in vereniging en/of een diefstal met bedreiging met geweld in vereniging, opzettelijk:
-een gaspistool met munitie en
-een uitklapbaar mes en
-een bivakmuts en
-telefoons,
kennelijk bestemd tot het begaan van die misdrijven, voorhanden heeft gehad.
2.
hij op 3 december 2019 te ’s-Gravenhage een wapen van categorie III, onder l van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Smith & Wesson, type M&P 9c, kaliber 9 mm P.A.K., zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

7.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

8.De straf

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een jeugddetentie geëist voor de duur van 43 dagen, met aftrek van het voorarrest, en daarnaast een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet mag schuldig maken aan een nieuw strafbaar feit met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Standpunt van de verdediging
De advocaat heeft bepleit om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Gelet op de LOVS oriëntatiepunten bestaat daarnaast geen ruimte voor het opleggen van een voorwaardelijke werkstraf. Tot slot dient rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, aldus de advocaat.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feitenUit het dossier blijkt dat de verdachte en zijn mededaders het plan hebben beraamd om een zogenoemde ripdeal te plegen in de avond van 3 december 2019 en het beoogde slachtoffer met geweld te beroven van hasj. Alle verdachten zijn die dag uiteindelijk aangehouden en het is niet tot de beoogde diefstal met (bedreiging van) geweld gekomen. Een uitvoering van het door de verdachte en zijn mededaders beoogde plan zou een diepe impact op het beoogde slachtoffer hebben gehad. Bovendien zorgen ripdeals voor een spiraal van geweld. De verdachte is bij zijn handelen geheel voorbij gegaan aan deze mogelijke gevolgen en is uitsluitend uit geweest op zijn eigen gewin.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een gaspistool. Het voorhanden hebben van gaspistolen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Er dient streng te worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens, ook als het gaat om gas- en alarmpistolen, nu dergelijke wapens kunnen worden gebruikt ter af- en/of bedreiging.
Strafblad
De rechtbank stelt aan de hand van het strafblad van 2 maart 2022 vast dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het navolgende recente rapport ten aanzien van de persoon van de verdachte.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft op 25 maart 2022 een rapport opgesteld en dit ter zitting aangevuld.
De verdachte is een jongen van 20 jaar. De jeugdreclassering is tevreden over zijn houding en gedrag. De verdachte heeft zich goed gehouden aan gemaakt afspraken en heeft geprofiteerd van de begeleiding en behandeling bij de Waag. Hij is zich bewust van de negatieve consequenties van zijn gedrag en van de gevolgen die dit voor zijn eigen toekomst kan hebben. De verdachte heeft een sterke behoefte om zelfstandig zijn zaken te regelen en heeft laten zien dat hij dit kan. Hij wordt ondersteund door een hecht familiesysteem. De verdachte heeft een duidelijk doel voor ogen waarbij hij uiteindelijk wil gaan werken als ZZP-er in de bouw en wil op korte termijn een startkwalificatie te halen voor een opleiding. Tijdens zijn schorsingsperiode is de verdachte niet opnieuw in aanraking gekomen met politie en justitie en er lijkt geen sprake te zijn van problemen met middelengebruik. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De Raad adviseert bij bewezenverklaring een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Het voorwaardelijk strafdeel met algemene voorwaarden dient als stok achter deur. Het doorzetten van hulpverlening en daarnaast een aanvullende werkstraf is volgens de Raad niet passend en geboden.
Mw. M. Bakker, werkzaam bij Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, heeft ter zitting naar voren gebracht dat begeleiding door de jeugdreclassering niet langer nodig is.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden. In deze zaak is die termijn met 12 maanden overschreden. De rechtbank heeft deze overschrijding in strafmatigende zin meegewogen. Daar komt bij dat de verdachte zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op 15 januari 2020, aan de hem opgelegde algemene en bijzondere voorwaarden heeft moeten houden. De rechtbank houdt er in dit verband rekening mee dat de verdachte deze voorwaarden goed heeft nageleefd en de schorsing van de voorlopige hechtenis tussentijds niet is opgeheven.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de justitiële documentatie, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die blijken uit het raadsadvies en hetgeen door betrokkenen ter zitting naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor minderjarigen en LOVS-afspraken.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest op zijn plaats is. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank, gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de deskundigen, geen aanleiding om een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, mede gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
46, 47, 77a, 77g, 77i, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht,
en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en kwalificeert dit als:
feit 1
medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld in vereniging en/of diefstal met bedreiging met geweld in vereniging;
feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
43 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie wordt afgetrokken.
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter,
en mr. M.F.M. de Groot, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier.
Het vonnis is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 31 maart 2022.
Bijlage:
Opgave van bewijsmiddelen
Bijlage I
Opgave van bewijsmiddelen
Feit 1
de verklaring van de verdachte op de zitting van 31 maart 2022;
het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte d.d. 4 december 2019, nr. PL1500-2019337347-2 (p. 14-16);
het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d.
16 december 2019, DH2R019082, nr. 9, (p. 276-286);
4. het proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 4 december 2019, nr. PL1500-2019337347-7 (p. 90-91);
5. het proces verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2019, nr. PL1500-2019337353-17 (p. 95, met fotobijlage, p. 96-97);
6. het proces-verbaal d.d. 4 december 2019, nr. 2019337347 (p. 98-104);
7. het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 december 2019, DH2R019082, nr. 17
(p. 249);
8. het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 december 2019, DH2R01902, nr. 3
(p. 190-207, specifieker p. 193);
9. het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 december 2019, nr. PL1500-2019337347-13 (p. 105-107, met bijlagen, p. 163).
Feit 2
de verklaring van de verdachte op de zitting van 31 maart 2022;
het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte d.d. 4 december 2019, nr. PL1500-2019337347-2 (p. 14-16);
het proces-verbaal d.d. 4 december 2019, nr. 2019337347 (p. 98-104).
Alle hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.