ECLI:NL:RBDHA:2022:400
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 15 februari 2019. Na enige tijd heeft verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op verzoek van de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gereageerd op het verzoek. De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft de verweerder aan verzoeker tegemoetgekomen door alsnog een beslissing te nemen, wat heeft geleid tot de intrekking van het beroep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder bereid is de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 3741, maar heeft geoordeeld dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Uiteindelijk heeft de rechtbank de proceskosten vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.