ECLI:NL:RBDHA:2022:3997
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Einde verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan door niet-aantoonbare duurzame relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1983 en van Egyptische nationaliteit, had een verblijfsdocument als familielid van een burger van de Unie ontvangen op basis van zijn relatie met een Hongaarse referente. De staatssecretaris heeft echter vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiser per 30 augustus 2016 van rechtswege is geëindigd, omdat eiser en referente niet konden aantonen dat zij minimaal drie jaar een duurzame relatie hadden gehad. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij en referente vanaf mei 2013 een relatie hadden en dat zij al voor 3 september 2013 samenwoonden.
De rechtbank heeft de zaak op 29 maart 2022 behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat het rechtmatig verblijf van eiser was gebaseerd op zijn relatie met referente, en dat volgens het beleid van de staatssecretaris een duurzame relatie wordt aangenomen wanneer partners gedurende zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat zijn relatie met referente ten minste drie jaar had geduurd, en dat het verblijfsrecht van eiser daarom op 30 augustus 2016 was geëindigd.
De rechtbank oordeelde dat de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking behoefden, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft de besluiten van de staatssecretaris bevestigd. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.