ECLI:NL:RBDHA:2022:399
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag, ingediend op 7 juni 2019. Na verloop van tijd heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op verzoek van de verweerder gereageerd en heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de asielaanvraag, wat heeft geleid tot de intrekking van het beroep.
De rechtbank heeft vervolgens de relevante artikelen van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat verzoekster recht heeft op vergoeding van de proceskosten, aangezien de verweerder heeft aangegeven bereid te zijn deze kosten te vergoeden tot een bedrag van € 262,50. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de werkelijke kosten voor de rechtsbijstand van verzoekster hoger zijn, namelijk € 379,50, en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit en er geen materiële beoordeling van het geschil nodig was.
De uitspraak is gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier S.C. Spruijt, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Verzoekster is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending.