ECLI:NL:RBDHA:2022:3962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
C/09/602154 / HA ZA 20-1078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en verjaring van eigendom van grond

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen over de erfgrens van hun achtertuinen. De eisers, sinds 2017 eigenaar van een perceel, hebben een grensreconstructie door het Kadaster laten uitvoeren, waaruit blijkt dat de bestaande erfafscheiding niet overeenkomt met de kadastrale erfgrens. De gedaagde, eigenaar van het aangrenzende perceel sinds 1995, heeft een camera in zijn tuin geplaatst en weigert medewerking te verlenen aan de oprichting van een nieuwe schutting op de kadastrale erfgrens. De eisers vorderen onder andere een verklaring voor recht over hun eigendom van de strook grond en schadevergoeding voor onrechtmatige inbezitneming. De gedaagde beroept zich op extinctieve verjaring en stelt dat hij te goeder trouw eigenaar is geworden van de strook grond. De rechtbank heeft de partijen opgedragen bewijs te leveren over de gemaakte afspraken en de eigendom van de grond. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en zal opnieuw op de rol komen voor uitlating door de eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/602154 / HA ZA 20-1078
Vonnis van 4 mei 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] te [plaats 1] ,

2.
[eiser 2]te [plaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. R.D. Rischen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde]te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.M. Jongeling te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 november 2020 met 19 producties van [eisers] ,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 30 december 2020 met 4 producties zijdens [gedaagde] ,
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 10 februari 2021 met producties 20 t/m 24,
  • het tussenvonnis van 7 juli 2021,
  • de akte houdende wijziging van eis in conventie van 26 oktober 2021 zijdens [eisers] ,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2021,
  • de akte houdende wijziging van eis in conventie van 24 november 2021 zijdens [eisers] ,
  • de antwoordakte in conventie van 22 december 2021 zijdens [gedaagde] ,
  • de akte vermeerdering van eis in reconventie van 26 januari 2022 zijdens [gedaagde] ,
  • de antwoordakte in reconventie van 9 februari 2022 zijdens [eisers]
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is, met instemming van partijen, buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over dit proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. [eisers] hebben bij brief van 18 november 2021 van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Deze brief is aan het procesdossier toegevoegd en de rechtbank wijst vonnis met inachtneming van de opmerkingen van [eisers]
1.3.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn sinds 2017 eigenaar van het perceel met de daarop gelegen woning plaatselijk bekend als [adres 1] en [gedaagde] is sinds 1995 eigenaar van het perceel met de daarop gelegen woning plaatselijk bekend als [adres 2] , beiden te [plaats 1] . Partijen zijn directe zijburen van elkaar.
2.2.
Het Kadaster heeft op 15 juni 2020 op verzoek van [eisers] een grensreconstructie van de erfgrens bij de achtertuinen van de woningen van partijen gemaakt. Uit die grensreconstructie volgt dat de bestaande erfafscheiding over de kadastrale erfgrens heen staat op het perceel van [eisers] Een in 2018 door [gedaagde] aangelegde vijver ligt eveneens gedeeltelijk in/op de grond van [eisers]
2.3.
[eisers] wensen een nieuwe schutting op te richten op de kadastrale erfgrens. [gedaagde] weigert daaraan medewerking te verlenen.
2.4.
[gedaagde] heeft op enig moment een camera in zijn tuin geplaatst.
2.5.
[eisers] hebben in 2021 hun woning aan de achterzijde uitgebouwd met een serre.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen samengevat – na wijziging van eis:
primaireen verklaring voor recht dat zij eigenaar zijn van de strook grond zoals aangegeven op de in het relaas van bevindingen van het Kadaster (productie 4 dagvaarding) opgenomen situatietekening, gelegen tussen de rode stippellijn en de lichtgrijze doorlopende lijn, dan wel
subsidiairschadevergoeding van [gedaagde] wegens het onrechtmatig toe-eigenen van bedoelde strook grond in de vorm van teruglevering van de strook grond aan [eisers] , dan wel
meer subsidiairveroordeling van [gedaagde] tot nakoming van een tussen partijen gesloten overeenkomst over de grensconstructie en tot betaling van € 242,50, zijnde de helft van de kosten van de grensreconstructie,
en daarbij (primair, subsidiair en meer subsidiair) veroordeling van [gedaagde] om de zaken die hij in, op en boven bedoelde strook grond heeft aangebracht te verwijderen en verwijderd te houden,
dit alles (met uitzondering van de veroordeling tot betaling) onder verbeurte van een dwangsom.
[eisers] vorderen
nog meer subsidiairveroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.757,43, zijnde de kosten van een bestelde schutting en de helft van de kosten van de grensreconstructie, te vermeerderen met wettelijke rente.
Daarnaast vorderen [eisers] :
primairveroordeling van [gedaagde] tot het verwijderen van de camera uit zijn achtertuin en het verwijderd houden van enige camera in zijn achtertuin, dan wel
subsidiair[gedaagde] te verbieden om enige camera te richten op de tuin, het huis en/of enige andere zaken, zich bevindende in, op of aan de tuin en/of de woning van [eisers] en/of op personen zich bevindende in de tuin en/of de woning van [eisers] ,
dit alles onder verbeurte van een dwangsom.
Tenslotte vordert [eisers] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.500,00 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eisers] stellen ter onderbouwing van hun vordering dat zij eigenaar zijn van de strook grond dan wel, in het geval [gedaagde] door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond, dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij de strook grond destijds wederrechtelijk in bezit heeft genomen. Verder hebben partijen volgens [eisers] met elkaar afgesproken dat zij zich zouden conformeren aan de meting door het Kadaster en dat [gedaagde] de helft van de kosten van de grensmeting zou dragen indien uit de grensreconstructie zou blijken dat [eisers] gelijk hebben. Verder stellen [eisers] dat [gedaagde] een camera in zijn achtertuin heeft geplaatst. De lens van de camera was eerst op de tuin van [eisers] gericht en daarna, sinds 9 september 2021, op het balkon op de eerste verdieping aan de achterkant van de woning van [eisers] [gedaagde] maakt daarmee onrechtmatig inbreuk op het recht van [eisers] op bescherming van hun privacy, aldus [eisers]
3.3.
[gedaagde] voert verweer in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten. [gedaagde] voert daarbij kort gezegd het volgende verweer. [gedaagde] heeft zijn woning eind 1996 betrokken. Direct na zijn intrek heeft hij in overleg met de vorige eigenaar van de woning van [eisers] (de heer [naam] ) een erfafscheiding laten plaatsen. [gedaagde] was te goeder trouw en wist niet dat het hekwerk niet precies conform de kadastrale grens was geplaatst. Het hekwerk heeft er sinds 1996, dan wel in ieder geval sinds september 2017 gestaan. De door het Kadaster in de grensconstructie op de situatietekening ingetekende erfafscheiding komt niet overeen met de werkelijke erfafscheiding. [gedaagde] is als bezitter te goeder trouw eigenaar geworden van de strook grond tot aan de werkelijke erfafscheiding. [gedaagde] is (daarnaast) ex artikel 3:105 jo. 3:314 lid 2 jo. 3:306 BW eigenaar geworden van de strook grond tot aan de werkelijke erfafscheiding. [gedaagde] betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan hij zich zou conformeren aan de uitkomst van de grensreconstructie door het Kadaster.
3.4.
[gedaagde] vordert in reconventie - samengevat - een verklaring voor recht dat hij ex artikel 3:105 BW jo. 3:314 lid 2 jo. 3:306 BW (extinctieve verjaring) eigenaar is geworden van de strook grond tot aan de werkelijke erfafscheiding, alsmede veroordeling van [eisers] op straffe van een dwangsom om hun medewerking te verlenen aan de inschrijving van de eigendomsovergang in het Kadaster en te bepalen dat, indien [eisers] geen medewerking verlenen, dit vonnis in de plaats treedt van alle daartoe noodzakelijk op te maken aktes, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten en nakosten. [gedaagde] heeft tevens verzocht om zijn eis te mogen vermeerderen met een gebod aan [eisers] om de met de uitbouw veroorzaakte onrechtmatige hinder ex artikel 5:37 BW op te heffen en een voorziening aan te brengen waarmee ieder zicht aan de grenslijn in de tuin en de woning van [gedaagde] wordt weggenomen, alles op straffe van een dwangsom. Volgens [gedaagde] reflecteert het zonlicht in het glas van de serre waardoor [gedaagde] in zijn woning door zonlicht verblind wordt. Bovendien kunnen [eisers] door de serre in de tuin en woning van [gedaagde] kijken, hetgeen in strijd is met artikel 5:50 BW, aldus [gedaagde] .
3.5.
[eisers] voeren verweer in reconventie en concluderen tot niet ontvankelijkheid, dan wel afwijzing van de vordering van [gedaagde] , met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Eiswijzigingen

4.1.
De verzoeken van [eisers] om hun eis te mogen wijzigen zijn tijdig gedaan en daartegen is door [gedaagde] ook geen bezwaar gemaakt, zodat die eiswijzigingen wordt toegestaan.
4.2.
Het verzoek van [gedaagde] bij akte van 26 januari 2022 om zijn eis in reconventie te mogen wijzigen zal evenwel worden afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen afgesproken dat [eisers] bij akte hun eis nogmaals mochten wijzigen, waarna [gedaagde] bij antwoordakte op de gewijzigde eis nog mocht reageren. Daarna is de zaak naar de rol van 5 januari 2022 verwezen voor partijberaad ex artikel 2.16 Landelijk procesreglement. [gedaagde] heeft toen verzocht om zijn eis te mogen wijzigen en hij heeft daartoe op 26 januari 2022 een akte genomen. [eisers] hebben daartegen terecht bezwaar gemaakt. De verzochte eiswijziging ziet op een nieuw geschilpunt, namelijk de aanbouw (serre) die ten tijde van de mondelinge behandeling al was gebouwd. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling niets opgemerkt over enige hinder die hij zou ondervinden van deze serre. [gedaagde] heeft in zijn akte tot eiswijziging niet toegelicht waarom hij zijn eis niet eerder heeft gewijzigd. Het geschil over de serre is geen onderdeel geweest van het partijdebat voorafgaand en tijdens de mondelinge behandeling, terwijl de rechtbank, zonder nadere toelichting van [gedaagde] , die is uitgebleven, er vanuit gaat dat dit wel mogelijk was geweest indien [gedaagde] eerder had verzocht zijn eis te mogen wijzigen. [eisers] hebben in hun antwoordakte van 9 februari 2022 ook inhoudelijk verweer gevoerd tegen de nieuwe eis. [gedaagde] heeft op dit verweer niet kunnen reageren. Het zou, in het licht van het geschetste procesverloop, tot een onredelijke vertraging van de procedure leiden om de beoogde nieuwe eis alsnog in het partijdebat te betrekken. Gelet op dit alles zal de rechtbank de bij akte van 26 januari 2022 verzochte eiswijziging van [gedaagde] daarom wegens strijd met de goede procesorde niet toestaan.
4.3.
Gelet op de verwevenheid van de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze verder gezamenlijk worden besproken.
De erfgrens
4.4.
Partijen voeren al enig tijd discussie over de plaats van de erfgrens. Zij hebben daarover in april 2020 met elkaar gesproken en toen ook gesproken over het laten reconstrueren van de erfgrens door het Kadaster.
4.5.
[gedaagde] heeft onvoldoende ingebracht tegen de door het Kadaster uitgemeten kadastrale grens zoals vastgelegd in de door [eisers] als productie 4 bij dagvaarding overgelegde grensreconstructie zodat de rechtbank van die grens zal uitgaan. Verder heeft [gedaagde] niet weersproken dat de bestaande erfafscheiding deels over de kadastrale grens heen op het erf van [eisers] staat. De rechtbank zal de grond tussen de bestaande erfafscheiding en de kadastrale erfgrens hierna aanduiden als “de strook grond”.
Beroep op verjaring
4.6.
[gedaagde] voert aan dat hij als bezitter te goeder trouw na verloop van tien jaar eigenaar is geworden van de strook grond. [gedaagde] beroept zich evenwel expliciet op extinctieve verjaring.
4.7.
De extinctieve verjaringstermijn is krachtens artikel 3:306 BW twintig jaar. Ingevolge artikel 3:314 lid 2 BW begint de termijn van verjaring van een rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit van een niet-rechthebbende met de aanvang van de dag, volgende op die waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden of de onmiddellijke opheffing gevorderd kon worden van de toestand waarvan diens bezit de voortzetting vormt. Vereist is dat sprake is van een ondubbelzinnig bezit. Dit houdt in dat de bezitter zich zo gedraagt, dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn, hetgeen naar objectieve maatstaven beoordeeld dient te worden.
4.8.
[gedaagde] stelt dat hij sinds 1996/1997 de strook grond onafgebroken in bezit heeft. [gedaagde] stelt daartoe dat in 1996 door de aannemer van de woningen een houten hekwerk van circa 3,5 meter werd geplaatst en dat [gedaagde] toen ook in overleg met [naam] aansluitend een lager hekwerk met gaas heeft laten plaatsen tot aan het einde van de achtertuinen. Volgens [gedaagde] heeft [naam] na verloop van tijd in zijn eigen tuin aansluitend aan het houten hekwerk van de aannemer pal tegen het hekwerk met gaas een extra houten hekwerk van ongeveer 1,5 meter lang laten plaatsen. Verder hebben [gedaagde] en [naam] het destijds door de aannemer geplaatste hekwerk in de loop der tijd tot tweemaal toe iets verhoogd, maar nooit verplaatst, aldus [gedaagde] . [gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een foto uit, volgens hem, 1997 en een aantal schriftelijke verklaringen overgelegd.
4.9.
[eisers] voeren hiertegen gemotiveerd verweer. Zij betwisten onder meer dat de huidige erfafscheiding er sinds 1997 staat en hebben ter onderbouwing ook foto’s overgelegd.
4.10.
Uit de over en weer ingenomen standpunten en overgelegde producties kan de rechtbank in onvoldoende mate afleiden welke partij gelijk heeft over het plaatsen van de bestaande erfafscheiding. Op [gedaagde] rust in deze de bewijslast nu hij zich op de rechtsgevolgen van de gestelde verjaring beroept. De rechtbank zal zo het bestaan van de door [eisers] gestelde afspraak niet komt vast te staan, waarover hierna meer, [gedaagde] conform zijn aanbod toelaten tot het bewijs van zijn stellingen dat hij de strook grond middels het plaatsen van de bestaande erfafscheiding in bezit heeft genomen en dat de bezitsuitoefening door hem gedurende tenminste 20 jaar onafgebroken heeft geduurd.
4.11.
Een beslissing over de door [eisers] subsidiair aangevoerde grondslag voor het geval [gedaagde] door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond, te weten de onrechtmatige inbezitneming van de strook grond en de daaraan gekoppelde vordering tot teruglevering, zal pas aan de orde kunnen komen na eventuele bewijslevering.
Overeenkomst tussen partijen
4.12.
[eisers] voeren meer subsidiair aan dat zij met [gedaagde] zijn overeengekomen dat zij de erfgrens zouden laten vaststellen door het Kadaster, dat zij deze grensvaststelling zouden accepteren en dat zich zouden gedragen naar de uitkomst van die vaststelling, waarbij zij tevens zijn overeengekomen dat zij de kosten zouden delen indien het Kadaster [eisers] gelijk zou geven. [eisers] heeft ter onderbouwing van hun stelling enkele schriftelijke getuigenverklaringen in het geding gebracht.
4.13.
[gedaagde] heeft het bestaan van die afspraak gemotiveerd betwist, maar heeft verder niet betwist dat indien het bestaan van die afspraak wel komt vast te staan, deze afspraak in de weg staat aan het verjaringsverweer van [gedaagde] . In dat geval is dus niet meer relevant of [gedaagde] voor verjaring eigenaar is geworden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om eerst [eisers] , op wiens weg het ligt om de gestelde overeenkomst te bewijzen, conform hun aanbod, in de gelegenheid te stellen om te bewijzen dat partijen de door [eisers] gestelde afspraak hebben gemaakt. Indien [eisers] daar niet in slagen, zal bewijslevering kunnen plaatsvinden ten aanzien van het verjaringsverweer van [gedaagde] , zoals overwogen in r.o. 4.10.
De camera
4.14.
[eisers] stellen dat [gedaagde] een camera in zijn tuin heeft geplaatst die eerst omhoog gericht was en in de tuin van [eisers] kon filmen en dat [gedaagde] de camera in september 2021 heeft verplaatst en dat deze vanaf dat moment op het balkon aan de achterkant van het huis van [eisers] gericht staat. [gedaagde] heeft betwist dat de camera op de woning van [eisers] gericht is (geweest) en dat de camera in, aan of bij de tuin en/of de woning van [eisers] kan filmen. Volgens [gedaagde] heeft hij de camera enkel geplaatst voor het beveiligen van zijn eigendommen, te weten (de vissen in) zijn vijver. Hij heeft verder ter zitting verklaard dat hij op enig moment de camera heeft verplaatst om te controleren of het hekwerk niet zou worden weggehaald, maar dat hij niet over het hekwerk heen kan kijken en dat hij het balkon niet kan zien. [eisers] hebben hun stellingen niet gesubstantieerd. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] zal de rechtbank deze vordering wegens gebrek aan onderbouwing bij eindvonnis afwijzen.
Tot slot
4.15.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
draagt [eisers] op te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat zij de erfgrens zouden laten vaststellen door het Kadaster, dat zij deze grensvaststelling zouden accepteren en dat zij zich zouden gedragen naar de uitkomst van die vaststelling, waarbij zij tevens zijn overeengekomen dat zij de kosten zouden delen indien het Kadaster [eisers] gelijk zou geven,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 mei 2022voor uitlating door [eisers] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eisers] , indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
5.4.
bepaalt dat [eisers] , indien zij
getuigenwillen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juni tot en met augustus 2022 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M. Schoemaker of een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het paleis van justitie te Den Haag aan Prins Clauslaan 60,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.