In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een deelgeschil tussen [verzoekster], een zelfstandig ondernemer in de muziekwereld, en Nationale-Nederlanden Schadeverzekeringmaatschappij N.V. Het geschil betreft de causaliteit en de omvang van de schade die [verzoekster] heeft geleden als gevolg van een ongeval dat haar op 22 april 2018 is overkomen tijdens een optreden. Een niet goed bevestigde stalen balk viel op haar nek en schouders, wat leidde tot aanhoudende klachten. Nationale-Nederlanden erkende aansprakelijkheid, maar de partijen konden niet tot overeenstemming komen over de schadevergoeding.
[Verzoekster] heeft de rechtbank verzocht om vast te stellen dat er een medisch causaal verband bestaat tussen het ongeval en haar gezondheidsklachten, en om de schadepost verlies van arbeidsvermogen vast te stellen op € 60.000. Nationale-Nederlanden heeft verweer gevoerd en betoogd dat [verzoekster] niet-ontvankelijk is in haar verzoeken, omdat zij de verzekerde (de ARZV) niet in de procedure heeft betrokken. Daarnaast stelde Nationale-Nederlanden dat er geen sprake is van een deelgeschil, omdat het gehele geschil ter beoordeling aan de rechtbank is voorgelegd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [verzoekster] de ARZV had moeten oproepen, maar heeft aan dit verzuim geen consequenties verbonden. De rechtbank concludeerde dat de zaak zich niet leent voor behandeling als deelgeschil, omdat het verzoek betrekking heeft op het gehele geschil en niet enkel op een deel daarvan. De rechtbank heeft de verzoeken van [verzoekster] afgewezen, omdat de verzoeken niet voldoende onderbouwd waren en er geen bewijs was dat de klachten en beperkingen van [verzoekster] op neurologisch gebied verklaarbaar waren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de kosten van de deelgeschilprocedure niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze onnodig was ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken op 21 april 2022.