2.1.Verzoekers wonen in de directe omgeving van het projectgebied waar de verbindingsweg met verkeersbrug is voorzien. Zij hebben een zienswijze ingediend.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten (1) het bouwen van een bouwwerk, (2) het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, (3) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (4) het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en (5) het vellen van houtopstand, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo. Aan de omgevingsvergunning zijn voorschriften verbonden.
4. De voorzieningenrechter stelt met partijen vast dat sprake is van een spoedeisend belang bij de verzochte voorlopige voorziening, omdat de bouw van de verbindingsweg en de verkeersbrug op korte termijn gaat beginnen. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verweerder al uitvoering heeft gegeven aan de kapvergunning, maar dat per abuis twee te kappen bomen zijn blijven staan. De voorzieningenrechter overweegt dat nu verweerder van plan is op korte termijn ook deze twee bomen te kappen in zoverre ook sprake is van spoedeisend belang.
5. Verzoekers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij voeren hiertoe aan dat in het projectgebied sprake is van beschermde diersoorten, dat ten onrechte geen uitwegvergunning is verleend, dat verweerder nadere voorschriften aan de vergunning had moeten verbinden ter bescherming van archeologische waarden en dat voor de kap van de bomen ten onrechte geen vergunning is verleend op grond van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020. Op de specifieke argumenten van verzoekers gaat de voorzieningenrechter hierna in, voor zover dat nodig is.
6. Verzoekers betogen dat in het projectgebied sprake is van beschermde diersoorten, te weten vleermuizen en vogels. Volgens verzoekers gebruiken vleermuizen de bomen in het projectgebied als verblijfsplaats. De Haarlemmertrekvaart wordt bovendien als vliegroute en foerageergebied door vleermuizen gebruikt. De verkeersbrug doorkruist deze migratieroute en de lichteffecten van de brug hebben een nadelig effect op de vleermuizen. Daarnaast zijn volgens verzoekers jaarrond beschermde vogelnesten in het projectgebied aanwezig. Volgens verzoekers betekent dit dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met artikel 12 van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (de Habitatrichtlijn) en met de Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (de Vogelrichtlijn). Verweerder heeft volgens verzoekers ten onrechte geen ontheffing in de zin van artikel 3.5 in samenhang met artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend.