ECLI:NL:RBDHA:2022:3945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
NL22.5806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Duitsland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een man van Russische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als reden dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de behandeling van zijn beroep in Nederland kon afwachten.

De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overwogen dat er termen aanwezig zijn om het verzoek toe te wijzen. De rechter heeft vastgesteld dat de overdracht aan Duitsland niet kan plaatsvinden totdat er een beslissing is genomen op het beroep van de verzoeker. Dit is gedaan om te waarborgen dat de verzoeker niet in een situatie terechtkomt waarin zijn recht op een eerlijke behandeling in gevaar komt. De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten van de verzoeker toegewezen, die zijn vastgesteld op € 759,- voor de rechtsbijstand.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft hiermee een belangrijke beslissing genomen in het kader van het asielrecht en de verantwoordelijkheden van de betrokken landen onder de Dublinverordening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5806

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker,

geboren op [geboortedatum],
van Russische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 22 april 2022 heeft verweerder verzocht het beroep aan te houden en het verzoek voor het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
Verzoeker heeft op 26 april 2022 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen aanhouding van het beroep.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:83, derde lid, Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij kennelijk onbevoegd is, of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, uitspraak doen zonder zitting.
2.1.
De voorzieningenrechter acht in het onderhavige geval termen aanwezig om van deze bevoegdheid gebruik te maken en overweegt daartoe als volgt.
3. Uit het bestreden besluit volgt dat verzoeker de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Getoetst moet worden of de overdracht verboden moet worden omdat het beroep een redelijke kans van slagen heeft.
3.1.
In geschil is of verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft kunnen nemen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor het verzoek om internationale bescherming.
3.2.
In de gronden van beroep heeft eiser – kort samengevat – aangevoerd dat niet Duitsland, maar Nederland verantwoordelijk is, op grond van artikel 10 van de Dublinverordening, voor het verzoek om internationale bescherming. Verzoeker stelt te beschikken over een originele huwelijksakte.
3.3.
Verweerder heeft vervolgens aangegeven dat hij de echtheid van de huwelijksakte wil laten onderzoeken door Bureau Documenten. Verweerder verzoekt de rechtbank het geplande beroep aan te houden en de voorlopige voorziening toe te wijzen.
3.4.
Verzoeker heeft vervolgens aangegeven geen bezwaar te hebben tegen aanhouding van het beroep.
4. Gelet op het voorgaande en met toepassing van artikel 8:84 juncto artikel 8:83, derde lid, van de Awb wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe en bepaalt dat verweerder verzoeker niet overdraagt aan Duitsland totdat op zijn beroep is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • bepaalt dat verweerder verzoeker niet overdraagt aan Duitsland voordat op zijn beroep is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Versteeg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.