ECLI:NL:RBDHA:2022:3927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
NL22.6165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit bezit. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem op 6 april 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de maatregel onterecht was, omdat hij zich niet aan het toezicht had onttrokken en dat er geen zwaarwegende gronden waren voor de bewaring. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de zware gronden, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, feitelijk juist zijn. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had overwogen dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, evenals zijn beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6165

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 19 april 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 20 april 2022 een verweerschrift ingediend. Op 20 april 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [1] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Verweerder heeft in het verweerschrift de zware gronden 3b en 3i laten vallen. Eiser betwist de resterende gronden die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
4. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat deze niet zonder nadere motivering tot de conclusie leidt dat sprake is van een significant risico op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [2] van 25 maart 2020 [3] , dat voor (onder meer) de zware grond 3a alleen is vereist dat deze feitelijk juist is, en dat verweerder daarop - als dat het geval is - geen nadere toelichting hoeft te geven. Dit betekent dat als deze grond feitelijk juist is, het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken is gegeven. Niet in geschil is dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Deze grond is daarom feitelijk juist. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Ten aanzien van de zware grond 3f stelt eiser zich op het standpunt dat het daarbij moet gaan om onttrekking aan het toezicht in Nederland. Als eiser zich in een ander land aan het toezicht heeft onttrokken mag dat volgens eiser niet worden meegewogen. De rechtbank volgt eiser daarin niet. In de maatregel van bewaring heeft verweerder erop gewezen dat eiser, naar hij zelf heeft verklaard, vanuit Turkije via een vriend zijn Marokkaanse paspoort naar Marokko heeft teruggestuurd. Dit betekent dat eiser zich zonder noodzaak van zijn reisdocument heeft ontdaan. Deze grond is daarom feitelijk juist en verweerder mag daarmee volstaan. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Ten aanzien van de lichte grond 4a stelt eiser terecht dat niet is gebleken dat hij zich in Nederland aan het toezicht heeft onttrokken. Daarnaast blijkt noch uit de maatregel van bewaring, noch uit de toelichting in het verweerschrift dat eiser zich niet aan enige andere verplichting van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden. Voor zover verweerder erop wijst dat eiser zich niet onverwijld na binnenkomst in Nederland bij de korpschef heeft gemeld [4] , gaat verweerder eraan voorbij dat eiser op 8 april 2022 om 15:25 uur, komend uit België, is aangetroffen in de internationale trein Brussel-Amsterdam. [5] Aangenomen moet worden dat eiser op dat moment nog niet in de gelegenheid was geweest zich te melden. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is omdat - zoals hierna zal blijken - de overige gronden de maatregel kunnen dragen.
7. Ten aanzien van de lichte grond 4c voert eiser aan dat deze grond op zichzelf niet voldoende is om een (significant) risico op onttrekking aan te nemen. Deze stelling laat in de eerste plaats onverlet dat eiser in Nederland geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, zodat deze grond feitelijk juist is. Bovendien is deze grond, in samenhang met de zware gronden 3a en 3f, voldoende voor het aannemen van een significant risico. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser verder over de gronden heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
8. Ook de beroepsgrond dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, kan geen doel treffen. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd. Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser eerder in Slovenië asiel heeft aangevraagd en vervolgens, zonder de beslissing af te wachten, uit dat land is vertrokken. Bovendien heeft eiser zelf verklaard dat hij al enkele jaren zonder legaal verblijf door Europa reist. Tegen die achtergrond heeft verweerder terecht overwogen dat een lichter middel dan de inbewaringstelling van eiser niet doeltreffend kan worden toegepast.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Uitspaak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829
4.Artikel 4.39 van het Vb.
5.Proces-verbaal artikel 50 Vw inzake staandehouding/overbrenging en ophouding (Model M105D).