Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[Naam 1], verzoeker, V-nummer: [Nummer 1]
[Naam 3]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 april 2022 uitspraak gedaan in het kader van twee asielaanvragen van verzoekers, die op 7 maart 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn afgewezen. De verzoekers, een gezin met een minderjarig kind, hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 7 april 2022 in Middelburg, waar de verzoekers werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. W.A. Berghuis, en een tolk, B.S.A. Doedée. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. E. van Hoof.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de asielaanvragen van verzoekers als kennelijk ongegrond zijn afgewezen. Dit betekent dat de rechtbank van mening is dat de aanvragen niet voldoen aan de voorwaarden voor asiel en dat er geen reden is om de verzoeken om voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, mede omdat er al een uitspraak was gedaan in de aan deze verzoeken gerelateerde zaken NL22.3950 en NL22.3952.
De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. Ż.A. Meinert, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de Rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.