In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Turkse nationaliteit heeft. Eiser is op 7 april 2022 in bewaring gesteld op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet (Vw), omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt.
Tijdens de zitting op 20 april 2022, waar eiser via videoverbinding aan deelnam, heeft hij betoogd dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en dat hij voornemens was asiel aan te vragen. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel eiser zonder reisdocument Nederland is binnengekomen, dit niet betekent dat de maatregel van bewaring niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende gronden zijn om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter mr. W. Anker, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.