In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 24 september 2020. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 17 februari 2022 een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft verweerder op 1 maart 2022 de aanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft verweerder aan eiser tegemoetgekomen door alsnog een beslissing te nemen, en heeft in zijn verweerschrift aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 379,50. De rechtbank stelt vast dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is, en veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser heeft gemaakt.
De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50, waarbij de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is, aangezien het beroep alleen betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.