Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.Het procesverloop
- het verzoekschrift tot betaling billijke vergoeding na ontslag op staande voet, ter griffie ingekomen op 24 augustus 2021;
- het verweerschrift, ter griffie ingekomen op 26 november 2021;
- de akte wijziging en concretisering eis, ingekomen op 26 november 2021;
- de bij brief van 1 december 2021 overgelegde productie 5 zijdens werknemer;
- het voorwaardelijk verzoekschrift tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW, ter griffie ingekomen op 23 augustus 2021;
- het verweerschrift, ter griffie ingekomen op 26 november 2021.
2.De feiten
(’s Heeren Loo).
3.Het geschil
4.De beoordeling
ultimum remediumis omdat het voor een werknemer verregaande gevolgen heeft, wordt van een werkgever ook verwacht in korte tijd een gedegen onderzoek te verrichten alvorens over te gaan tot ontslag.
dringendereden in de zin van artikel 7:677 BW. Zeker wanneer tevens zou komen vast staan dat werkgever niet heeft zorggedragen voor een veilige werkomgeving voor haar werknemers.
emotioneel heeft verteld dat ze het afgelopen jaar alles is kwijtgeraakt”. Nergens is uit gebleken dat op enig ander moment de ziekte van werknemer in verband is gebracht met de werkomgeving van werkgever. Ook bij het exitgesprek zijn deze nu door werknemer genoemde problemen niet aan de orde gekomen of ter sprake gebracht door werknemer. Daarbij komt dat werkgever de door werknemer gestelde onveilige sfeer heeft bestreden en daartegen heeft aangevoerd dat zij naar aanleiding van de (twee) meldingen die zij van werknemer kreeg, heeft geacteerd. Werkgever heeft ter zitting als concreet voorbeeld genoemd dat haar een incident is gemeld met een ingehuurde collega en dat van die ingehuurde collega vervolgens per direct afscheid is genomen, hetgeen verder ook niet wordt weersproken door werknemer.
ernstigverwijtbaar handelen van werknemer maar hooguit van verwijtbaar, laakbaar handelen. Werknemer heeft ook bestreden dat haar handelen als ernstig verwijtbaar kan worden gekwalificeerd, terwijl werkgever verder niet heeft aangevoerd waarom de handelwijze van werknemer niettemin als
ernstigverwijtbaar moet worden gekwalificeerd. Daarbij mag meewegen dat de bedrijfsarts werknemer niet of nauwelijks belastbaar heeft bevonden voor het eigen werk. Werknemer heeft in dat licht bezien en strikt genomen haar re-integratieverplichtingen niet geschonden. Werknemer had echter al eerder zelf de arbeidsovereenkomst opgezegd zodat zij niet in aanmerking kwam voor een transitievergoeding. Onder deze omstandigheden is toekenning van een transitievergoeding naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de orde. Dit zou namelijk tot gevolg hebben dat werknemer in een betere positie komt te verkeren dan waarvoor zij in een eerder stadium heeft gekozen. De verzochte transitievergoeding zal dan ook worden afgewezen.