ECLI:NL:RBDHA:2022:3917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
9406850 RP VERZ 21-50529 en 9407340 RP VERZ 21-50530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst en dringende reden bij ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en haar werkgever, Klinisch Centrum Nootdorp B.V. De werknemer had zich ziekgemeld op 6 juli 2020, maar was in de periode van haar ziekte werkzaam geweest bij een andere zorginstelling, 's Heeren Loo. De werkgever ontdekte dit op 18 juni 2021 en heeft de werknemer op 24 juni 2021 op staande voet ontslagen. De werknemer heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om te verklaren dat het ontslag niet rechtsgeldig was en dat zij recht had op een billijke vergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werknemer tijdens haar arbeidsongeschiktheid werkzaamheden voor een derde had verricht zonder rechtvaardiging. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, maar dat haar handelen wel laakbaar was. De verzoeken van de werknemer tot betaling van vergoedingen zijn afgewezen, met uitzondering van de verklaring dat zij geen fraude heeft gepleegd. De werkgever is wel veroordeeld tot het verstrekken van deugdelijke specificaties aan de werknemer. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
CK/c
Zaaknummers: 9406850 RP VERZ 21-50529 en 9407340 RP VERZ 21-50530
Datum: 27 januari 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
aangeduid als werknemer,
gemachtigde: mr. L.L.M.M. Smeets,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Klinisch Centrum Nootdorp B.V.,
gevestigd te Nootdorp,
verwerende partij,
aangeduid als werkgever,
gemachtigde: mr. D.M. Edelenbosch-Illingworth,
alsmede in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Klinisch Centrum Nootdorp B.V.,
gevestigd te Nootdorp,
verwerende partij,
aangeduid als werkgever,
gemachtigde: mr. D.M. Edelenbosch-Illingworth,
tegen
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
aangeduid als werknemer,
gemachtigde: mr. L.L.M.M. Smeets.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
in de zaak met kenmerk 9406850 RP VERZ 21-50529
  • het verzoekschrift tot betaling billijke vergoeding na ontslag op staande voet, ter griffie ingekomen op 24 augustus 2021;
  • het verweerschrift, ter griffie ingekomen op 26 november 2021;
  • de akte wijziging en concretisering eis, ingekomen op 26 november 2021;
  • de bij brief van 1 december 2021 overgelegde productie 5 zijdens werknemer;
in de zaak met kenmerk 9407340 RP VERZ 21-50530
  • het voorwaardelijk verzoekschrift tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW, ter griffie ingekomen op 23 augustus 2021;
  • het verweerschrift, ter griffie ingekomen op 26 november 2021.
1.2.
Op 7 december 2021 heeft een gezamenlijke mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die zitting is werknemer in persoon verschenen bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Namens werkgever zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] . Van hetgeen op die zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Tijdens de zitting zijn door beide partijen spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Partijen zijn er onderling niet uitgekomen. De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Werknemer, geboren op [geboortedag] 1989, is op 1 augustus 2018 op grond van een arbeidsovereenkomst, in dienst getreden bij werkgever in de functie van Begeleider behandelsetting C tegen een bruto uurloon van € 17,79 voor 24-36 uur per week, exclusief 8% vakantietoeslag, onregelmatigheidstoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering.
2.2.
Op 6 juli 2020 heeft werknemer zich ziekgemeld.
2.3.
In ieder geval in december 2020, januari 2021 en februari 2021 is werknemer (via het uitzendbureau van haar zwager) werkzaam geweest bij een andere zorginstelling
(’s Heeren Loo).
2.4.
Op 11 juni 2021 heeft werknemer haar ontslag per e-mail bij werkgever ingediend:
[…]
Na veel moed te moeten hebben verzamelen hiervoor, met enorme tegenzin en een knoop in mijn buik, wil ik allereerst iedereen bedanken en bij deze melden dat ik vanaf 11-06-2021 helaas mijn werkzaamheden zou willen beëindigen, dus hiermee mijn ontslag aanbiedt. Ik neem natuurlijk de opzegtermijn in acht, vanaf [31-07-21].
[…]
2.5.
Op 13 juni 2021 heeft werknemer zich weer hersteld gemeld.
2.6.
Op vrijdag 18 juni 2021 heeft werkgever ontdekt dat werknemer gedurende de periode dat zij zich ziek had gemeld werkzaam is geweest bij ’s Heeren Loo.
2.7.
Op maandag 21 juni 2021 heeft tussen werkgever en werknemer een gesprek plaatsgevonden. Werkgever heeft werknemer in dat gesprek voorgehouden dat zij op 18 juni 2021 heeft gehoord dat werknemer ondanks haar ziekmelding werkzaam is geweest bij een andere zorginstelling (’s Heeren Loo). Werknemer heeft dit tijdens het gesprek ontkend.
2.8.
Op donderdag 24 juni 2021 is werknemer op staande voet ontslagen. Voor zover relevant vermeldt die brief het volgende:
Geachte [verzoekster] ,
In vervolg op uw gesprek met [naam 1] en [naam 2] van 21 juni JI. geef ik met deze brief aan dat lpse de Bruggen u op 24 juni 2021 met onmiddellijke ingang op staande voet ontslaat.
[…]
Op 6 juli 2020 hebt u zich ziek gemeld. Op 15 november 2020 werkte u volgens de bedrijfsarts van ARBOBUTLER 2 uur per week boven formatie, maar was er nog geen structurele toename van uw belastbaarheid. Op 21 december 2020 hebt u de werkvemogensspecialist gesproken en aangegeven door een forse afname van de belastbaarheid geen benutbare mogelijkheden ten aanzien van het werk te ervaren. Op 4 februari 2021 schrijft de bedrijfsarts van ENRGY dat u wegens toegenomen klachten en beperkingen weer volledig bent uitgevallen voor uw werk en dat u met de huidige beperkingen niet inzetbaar bent in het eigen of aangepast werk. Op 24 maart 2021 sprak u weer met
de bedrijfsarts. Met de toenmalige klachten en beperkingen was u niet inzetbaar in enig werk, u moest u eerst volledig richten op uw herstel. U hebt tijdens uw arbeidsongeschiktheid dus niet of nauwelijks bij Klinisch Centrum Nootdorp gewerkt. Op 13 juni 2021 hebt u zich hersteld gemeld.
Vrijdag 18 juni 2021 is ons ter ore gekomen dat u in voornoemde periode bij ‘S Heeren Loo hebt gewerkt, ook een zorginstelling die mensen met een verstandelijke beperking helpt. U zou daar in december 2020 “volle bak” hebben gewerkt, in januari 2021 40 uur, in februari 2021 ook 40 uur en op vrijdag 11 (en zondag 13) juni, […]
Op maandag 21 juni 2021 hebben wij u (vanaf 15.30 uur) gehoord over deze ontdekking. In dit gesprek hebt u aangegeven niet via een uitzendbureau bij’s Heeren Loo te hebben gewerkt tijdens uw verzuim. […]
Gelet op uw ontkenning hebben wij uit het oogpunt van de zorgvuldigheid nader onderzoek gedaan naar de bewijsbaarheid van de vermeendé dringende reden. Inmiddels menen wij dat dit voldoende aannemelijk en ook ernstig is. […]
Op basis van al het voorgaande stelt Klinisch Centrum Nootdorp zich op het standpunt dat u tijdens (volledige) arbeidsongeschiktheid werkzaamheden voor een derde hebt verricht. […]
Door tijdens arbeidsongeschiktheid werkzaamheden te verrichten bij ‘s Heeren Loo en niet werkzaam te zijn c.q. te re-integreren bij Klinisch Centrum Nootdorp maar wel loon doorbetaald te krijgen, hebt u gehandeld in strijd met de belangen van Klinisch Centrum Nootdorp en daarmee in strijd met het nevenwerkzaamhedenverbod. […]
Van Klinisch Centrum Nootdorp kan niet worden gevergd om de arbeidsovereenkomst met u nog langer te laten voortduren. Uw handelen vormt voor Klinisch Centrum Nootdorp een dringende reden om tot onmiddellijke beëindiging van uw arbeidsovereenkomst over te gaan.
[…]

3.Het geschil

3.1.
Werknemer heeft – na wijziging van haar verzoek – in de zaak met kenmerk 9406850 RP VERZ 21-50529 het volgende verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd en dat werknemer niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, dan wel dat werknemer geen fraude heeft gepleegd; en
werkgever te veroordelen
2. tot betaling van de billijke vergoeding ad € 7.000,00 bruto, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en wettelijke rente;
3. tot betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, zijnde een bedrag van € 4.794,44 bruto dan wel een bedrag van € 2.253,92, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en wettelijke rente;
4. tot betaling van de transitievergoeding ad € 2.219,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente;
5. om aan werknemer deugdelijke specificaties te verstrekken op straffe van een dwangsom;
6. tot betaling van de buitengerechtelijk incassokosten conform de staffel WIK, te vermeerderen met de wettelijke rente;
7. tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan het verzoek heeft werknemer het volgende ten grondslag gelegd. Bij werkgever heerste een onveilige sfeer en een hoge werkdruk. Van de onveilige sfeer heeft werknemer melding gemaakt bij werkgever, maar werkgever heeft hier niets mee gedaan. Mede om die reden heeft werknemer zich ziekgemeld. Het door werkgever gegeven ontslag op staande voet voldoet niet aan de criteria uit artikel 7:677 BW. Een dringende reden ontbreekt. Elders werkzaamheden verrichten tijdens arbeidsongeschiktheid is in dit geval, de (persoonlijk) omstandigheden van werknemer meegewogen, geen dringende reden. Voor zover sprake is van een dringende reden is de opzegging door werkgever niet onverwijld geweest. Het ontslag is daarom niet rechtsgeldig.
3.3.
De werkgever heeft verweer gevoerd. Werknemer heeft tijdens haar ziekte gewerkt bij een andere zorginstelling en dat kan gewoonweg niet. Werknemer heeft dit uiteindelijk ook erkend, zodat daarmee de dringende reden gegeven is. De dringende reden is werknemer onverwijld medegedeeld. Verder heeft werkgever bestreden dat van een onveilige werkomgeving geen sprake is. De meldingen die werknemer heeft gedaan, zijn door werkgever opgepakt en van andere incidenten heeft zij geen weet.
3.4.
In de zaak met kenmerk 9407340 RP VERZ 21-50530 heeft werkgever, na vermeerdering van eis, verzocht werknemer te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van € 5.298,87 nog te vermeerderen met de wettelijke rente, indien werknemer voor het verstrijken van de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 sub a BW een verzoekschrift heeft ingediend tot vernietiging van het ontslag op staande voet dan wel toekenning van een billijke vergoeding. Tevens heeft werkgever een proceskostenveroordeling verzocht.
3.5.
Werknemer heeft tegen het verzoek van werkgever tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding primair aangevoerd dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven en subsidiair beroept werknemer zich op het ontbreken van opzet of schuld.
3.6.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het ontslag op staande voet
4.1.
De opzegging van werknemer tijdens haar arbeidsongeschiktheid is door werkgever geaccepteerd en werknemer staat ook nog steeds achter die opzegging. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zou zijn geëindigd op 31 juli 2021 als werknemer niet eerder, namelijk op 24 juni 2021, op staande voet zou zijn ontslagen. Het ontslag op staande voet is gebonden aan strenge vereisten. De opzeggende partij moet de arbeidsovereenkomst wegens dringende reden onverwijld opzeggen en hij moet de wederpartij onverwijld mededeling doen van de dringende reden.
Onverwijlde opzegging
4.2.
Werknemer heeft aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst niet onverwijld is opgezegd door werkgever. Volgens werknemer is zes dagen verstreken tussen het moment waarop werkgever heeft vernomen dat werknemer heeft gewerkt bij een andere zorginstelling, 18 juni 2021, en het moment waarop het ontslag op staande voet is gegeven, 24 juni 2021. Werkgever wist eigenlijk op vrijdag 18 juni 2021 al evenveel als op donderdag 24 juni 2021, aldus werknemer. Werkgever heeft daartegen – kort gezegd – aangevoerd dat zij adequaat heeft gehandeld. Na het hoorgesprek op maandag 21 juni 2021, waarbij een HRM Adviseur aanwezig moest zijn, heeft werkgever nader onderzoek gedaan om de dringende reden te kunnen bewijzen.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de opzegging onverwijld is geweest. Zoals werkgever terecht heeft aangevoerd, diende zij werknemer eerst te horen over de vermoedelijke situatie dat werknemer tijdens haar arbeidsongeschiktheid elders heeft gewerkt. Op vrijdag is werkgever hierachter gekomen en vervolgens heeft zij een hoorgesprek gepland op de maandag erna. Dat dit over het weekend heen werd getild omdat er tevens een HRM Adviseur bij het hoorgesprek aanwezig diende te zijn, maakt de onverwijldheid niet ongedaan. In het weekend was geen HRM Adviseur beschikbaar, aldus werkgever. Vervolgens heeft werknemer tijdens het hoorgesprek op die maandag 21 juni 2021 ontkend dat zij tijdens haar ziekmelding bij werkgever voor een andere zorginstelling heeft gewerkt. Door die ontkenning werd werkgever gedwongen concrete bewijzen te vergaren van de door haar vermoede dringende reden, alvorens het ontslag op staande voet aan werknemer te geven. Aangezien het ontslag op staande voet een
ultimum remediumis omdat het voor een werknemer verregaande gevolgen heeft, wordt van een werkgever ook verwacht in korte tijd een gedegen onderzoek te verrichten alvorens over te gaan tot ontslag.
Dringende reden
4.4.
De reden als zodanig, het tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid werken bij een derde, wordt erkend door werknemer zodat deze daarmee vaststaat. Vervolgens is de vraag of dit een dringende reden is in de zin van de wet. Werkgever acht onverenigbaar dat werknemer werkzaamheden verricht bij een derde terwijl zij onderwijl loon doorbetaald rijgt van werkgever en er ook geen re-integratieinspanningen worden verricht door werknemer bij werkgever. Dit levert een dringende reden op, aldus werkgever.
4.5.
Werknemer lijkt in haar verzoekschrift en ook op de zitting te suggereren dat haar arbeidsongeschiktheid (voornamelijk) verband houdt met de werkomgeving van werkgever, met name de onveilige sfeer waarin werknemer moest werken en waaraan werkgever niets deed, en dat rekening houdend met deze omstandigheid geen sprake kan zijn van een dringende reden die moet leiden tot een ontslag op staande voet. Indien deze stelling wordt gevolgd, is bij dergelijke omstandigheden sprake van situatieve arbeidsongeschiktheid; de arbeidsongeschiktheid van de werknemer houdt slechts een direct verband met de werkomgeving. Zodra een werknemer dezelfde werkzaamheden in een andere werkomgeving uitvoert, kan een werknemer wel functioneren. Als de omstandigheid dat sprake was van een onveilige werkomgeving zou komen vast te staan, kan dat gevolgen hebben voor een beoordeling of sprake is van een
dringendereden in de zin van artikel 7:677 BW. Zeker wanneer tevens zou komen vast staan dat werkgever niet heeft zorggedragen voor een veilige werkomgeving voor haar werknemers.
4.6.
In het onderhavige geval wordt echter niet door de voorhanden stukken ondersteund dat werknemers ziekte samenhangt met de werkomgeving van werkgever. Uit de stukken van de bedrijfsarts en werkvermogenspecialist, opgesteld naar aanleiding van gesprekken die hebben plaatsgevonden met werknemer in de periode van november 2020 tot en met maart 2021, blijkt niet dat de arbeidsongeschiktheid van werknemer verband houdt met werkgever of de werkomgeving. Ook toen werkgever aan werknemer op 21 juni 2021 heeft gevraagd of werknemer werkzaamheden elders verrichtte, heeft werknemer dat ontkend en daarmee ook de gelegenheid voorbij laten gaan om het verband tussen haar ziekte en werkgever te benoemen. Hiervoor wordt geen afdoende verklaring gegeven door werknemer, terwijl de arbeidsverhouding reeds eindig was door haar opzegging van de arbeidsovereenkomst. Werknemer had in die zin niets meer te verliezen en de door haar ervaren onveilige sfeer en de gevolgen ervan voor haar gezondheid bespreekbaar kunnen maken, te meer omdat er tijdens dat gesprek wel gelegenheid voor was. In het verzoekschrift staat namelijk vermeld dat werknemer tijdens dat gesprek “
emotioneel heeft verteld dat ze het afgelopen jaar alles is kwijtgeraakt”. Nergens is uit gebleken dat op enig ander moment de ziekte van werknemer in verband is gebracht met de werkomgeving van werkgever. Ook bij het exitgesprek zijn deze nu door werknemer genoemde problemen niet aan de orde gekomen of ter sprake gebracht door werknemer. Daarbij komt dat werkgever de door werknemer gestelde onveilige sfeer heeft bestreden en daartegen heeft aangevoerd dat zij naar aanleiding van de (twee) meldingen die zij van werknemer kreeg, heeft geacteerd. Werkgever heeft ter zitting als concreet voorbeeld genoemd dat haar een incident is gemeld met een ingehuurde collega en dat van die ingehuurde collega vervolgens per direct afscheid is genomen, hetgeen verder ook niet wordt weersproken door werknemer.
4.7.
Voorgaande omstandigheden in aanmerking genomen is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een dringende reden in de zin van de wet. Werknemer heeft tijdens haar arbeidsongeschiktheid (vergelijkbare) werkzaamheden verricht bij een derde in plaats van te re-integreren bij werkgever, terwijl hiervoor geen rechtvaardiging is gebleken.
Conclusie
4.8.
De slotsom van het voorgaande is dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst op 24 juni 2021 is geëindigd. Dit heeft tot gevolg dat de verzochte verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd en dat werknemer niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld zal worden afgewezen, evenals de verzoeken tot betaling van een billijke vergoeding, de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de buitengerechtelijke incassokosten. Op deze vergoedingen kan werknemer bij deze stand van zaken geen aanspraak maken. Wel toewijsbaar is het verzoek van werknemer te verklaren voor recht dat zij geen fraude heeft gepleegd. Fraude vormt geen onderdeel van de reden van het ontslag, maar de kantonrechter begrijpt het belang van werknemer om uitdrukkelijk vermeld te zien dat fraude niet aan de orde is nu het wel door werkgever in de mond is genomen. Het verzoek van werknemer tot het verstrekken van deugdelijke specificaties door werkgever is eveneens toewijsbaar. Deze dient werkgever vanzelfsprekend te verstrekken, hetgeen verder ook niet is weersproken door werkgever. De kantonrechter zal het verzoek van werknemer om hieraan een dwangsom te verbinden afwijzen, omdat werkgever niet de indruk heeft gewekt zich niet te zullen houden aan een rechterlijke veroordeling daartoe.
Transitievergoeding
4.9.
Ten aanzien van de verzochte transitievergoeding overweegt de kantonrechter dat werkgever deze in beginsel verschuldigd is. Hoewel de handelwijze van werknemer door tijdens arbeidsongeschiktheid voor een derde vergelijkbare werkzaamheden te verrichten een dringende reden oplevert, is geen sprake van
ernstigverwijtbaar handelen van werknemer maar hooguit van verwijtbaar, laakbaar handelen. Werknemer heeft ook bestreden dat haar handelen als ernstig verwijtbaar kan worden gekwalificeerd, terwijl werkgever verder niet heeft aangevoerd waarom de handelwijze van werknemer niettemin als
ernstigverwijtbaar moet worden gekwalificeerd. Daarbij mag meewegen dat de bedrijfsarts werknemer niet of nauwelijks belastbaar heeft bevonden voor het eigen werk. Werknemer heeft in dat licht bezien en strikt genomen haar re-integratieverplichtingen niet geschonden. Werknemer had echter al eerder zelf de arbeidsovereenkomst opgezegd zodat zij niet in aanmerking kwam voor een transitievergoeding. Onder deze omstandigheden is toekenning van een transitievergoeding naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de orde. Dit zou namelijk tot gevolg hebben dat werknemer in een betere positie komt te verkeren dan waarvoor zij in een eerder stadium heeft gekozen. De verzochte transitievergoeding zal dan ook worden afgewezen.
De door werkgever voorwaardelijk verzochte gefixeerde schadevergoeding
4.10.
In het geval werknemer voor het verstrijken van de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 sub a BW een verzoekschrift heeft ingediend tot vernietiging van het ontslag op staande voet dan wel tot toekenning van een billijke vergoeding, heeft werkgever een gefixeerde schadevergoeding gevorderd waarbij werkgever zich op het standpunt heeft gesteld dat het ontstaan van de dringende reden is veroorzaakt door opzet of schuld van werknemer. Volgens dat artikel vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een verzoekschrift twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, indien het een verzoek betreft tot toekenning van een vergoeding wegens onregelmatig ontslag. Op 24 juni 2021 is het ontslag op staande voet gegeven zodat de vervaltermijn van twee maanden is aangevangen op 25 juni 2021 en eindigde op 25 augustus 2021. Op 24 augustus 2021 is het verzoekschrift ingediend. Dat is binnen de termijn van twee maanden. Daarmee is de voorwaarde waaronder werkgever haar verzoek heeft ingediend vervuld. Ook werkgever heeft tijdig aanspraak gemaakt op de gefixeerde schadevergoeding, namelijk met het verzoekschrift dat zij op 23 augustus 2021 heeft ingediend.
4.11.
De partij die de arbeidsovereenkomst opzegt wegens een door opzet of schuld van de wederpartij veroorzaakte dringende reden, heeft recht op een gefixeerde schadevergoeding van die wederpartij over de termijn tot de datum waarop die wederpartij eerst regelmatig had kunnen opzeggen. Werknemer beroept zich op het ontbreken van opzet of schuld. Werkgever heeft aangevoerd dat de aan het ontslag ten grondslag gelegd reden werknemer verwijtbaar is en dat de eisen om opzet of schuld aan te nemen niet al te hoog zijn. Hoewel juist, dient tevens een afweging te worden gemaakt van de concrete omstandigheden van het geval.
4.12.
Tijdens de zitting hebben partijen de kantonrechter de indruk gegeven dat werkgever en werknemer gedurende lange tijd langs elkaar heen hebben gepraat. Zij verkeerden ieder in een andere veronderstelling. Zo had werkgever de indruk dat werknemer het naar haar zin had. Werkgever was tevreden over werknemer en betreurde het ontslag dat werknemer op 11 juni 2021 nam. Werkgever was dan ook geschokt dat werknemer voor een derde werkzaamheden bleek te verrichten tijdens haar arbeidsongeschiktheid. Werknemer voelde zich evenwel onveilig op haar werk. Werknemer heeft in haar beleving melding gemaakt van voorvallen die hebben geleid tot de onveilige werksfeer terwijl volgens haar niet met alle meldingen iets is gedaan. Beide partijen voelen zich in hun vertrouwen jegens de ander geschonden waardoor een situatie kon ontstaan waarin verkeerde keuzes zijn gemaakt. In het licht van deze omstandigheden kan de kantonrechter niet tot de conclusie komen dat sprake is van opzet of schuld aan de zijde van werknemer. Het verzoek van werkgever zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.13.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de proceskosten tussen partijen in beide zaken te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak met kenmerk 9406850 RP VERZ 21-50529
5.1.
verklaart voor recht dat werknemer geen fraude heeft gepleegd;
5.2.
veroordeelt werkgever om aan werknemer deugdelijke netto/bruto-specificaties te verstrekken;
5.3.
wijst de overige verzoeken van werknemer af;
in de zaak met kenmerk 9407340 RP VERZ 21-50530
5.4.
wijst het verzoek van werkgever tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding en de wettelijke rente af;
in beide zaken
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door kantonrechter mr. E.A.W. Schippers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2022.