In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 april 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die sinds zijn geboorte bij pleegouders verblijft. De kinderrechter oordeelt dat de gronden voor de machtiging, zoals genoemd in artikel 1:265b lid 1 BW, nog steeds aanwezig zijn. De zorgen over de moeder zijn nog niet weggenomen, waardoor een terugplaatsing naar huis niet mogelijk is. De minderjarige ontwikkelt zich goed bij de pleegouders, en de kinderrechter acht het noodzakelijk dat deze situatie voorlopig wordt voortgezet. Er moet echter ook duidelijkheid komen over het opvoedperspectief van de minderjarige, waarvoor een perspectiefonderzoek bij de grootmoeder zal worden uitgevoerd. De kinderrechter benadrukt dat het belang van de minderjarige centraal staat in dit onderzoek en dat de gecertificeerde instelling moet toezien op de belasting van de minderjarige tijdens dit proces.
De kinderrechter heeft de termijn voor het perspectiefonderzoek vastgesteld op drie maanden, waarna opnieuw naar de situatie van de minderjarige zal worden gekeken. De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen voor de duur van drie maanden, en de behandeling van het overige verzoek aangehouden. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 21 april 2022. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.