ECLI:NL:RBDHA:2022:3914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
C/09/627129 / JE RK 22-619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met een perspectiefonderzoek naar de grootmoeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 april 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die sinds zijn geboorte bij pleegouders verblijft. De kinderrechter oordeelt dat de gronden voor de machtiging, zoals genoemd in artikel 1:265b lid 1 BW, nog steeds aanwezig zijn. De zorgen over de moeder zijn nog niet weggenomen, waardoor een terugplaatsing naar huis niet mogelijk is. De minderjarige ontwikkelt zich goed bij de pleegouders, en de kinderrechter acht het noodzakelijk dat deze situatie voorlopig wordt voortgezet. Er moet echter ook duidelijkheid komen over het opvoedperspectief van de minderjarige, waarvoor een perspectiefonderzoek bij de grootmoeder zal worden uitgevoerd. De kinderrechter benadrukt dat het belang van de minderjarige centraal staat in dit onderzoek en dat de gecertificeerde instelling moet toezien op de belasting van de minderjarige tijdens dit proces.

De kinderrechter heeft de termijn voor het perspectiefonderzoek vastgesteld op drie maanden, waarna opnieuw naar de situatie van de minderjarige zal worden gekeken. De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen voor de duur van drie maanden, en de behandeling van het overige verzoek aangehouden. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 21 april 2022. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/627129 / JE RK 22-619
Datum uitspraak: 7 april 2022

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 25 maart 2022 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats]

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw 1]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
bijgestaan door advocaat: mr. F.G.T. Meershoek te ’s-Gravenhage,

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1]

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlage;
- het nagezonden gezinsplan, d.d. 30 maart 2022;
- de brief van de gecertificeerde instelling, d.d. 4 april 2022.
Op 7 april 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de advocaat van de moeder;
- mevrouw [de vrouw 2] , de grootmoeder van [minderjarige] als informant.
De moeder en de vader zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

Feiten

- [minderjarige] is erkend door de vader.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk in een pleeggezin.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 oktober 2021 [minderjarige] onder toezicht gesteld van 9 oktober 2021 tot 9 oktober 2022 en een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij (naar destijds werd aangenomen) de tante vaderszijde, van 9 oktober 2021 tot 9 april 2022.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de periode van één jaar. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling het verzoek gewijzigd, in die zin dat de machtiging uithuisplaatsing slechts wordt verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] verblijft sinds zijn geboorte bij de pleegouders in [woonplaats 2] . Aanvankelijk werd gedacht dat dit een netwerkpleeggezin betrof, te weten bij de tante vaderszijde. In november 2021 bleek echter uit een DNA-test dat de vader niet de biologische vader van [minderjarige] is, waardoor de tante vaderszijde dus geen familie van [minderjarige] is. Het lijkt goed te gaan met [minderjarige] bij de pleegouders en hij lijkt zich goed te ontwikkelen. Ter zitting geeft de gecertificeerde instelling wel aan dat er weinig informatie wordt gedeeld, waardoor er weinig zicht is op de ontwikkeling van [minderjarige] . De pleegouders wonen ver weg, waardoor het lastig is om het contact tussen [minderjarige] , de moeder, de grootmoeder en het overige netwerk te realiseren. De moeder heeft zelf te kennen gegeven dat zij niet in staat is [minderjarige] de zorg te bieden die hij nodig heeft. Zij is op dit moment gedwongen opgenomen in de kliniek [verblijfplaats] , waar zij tot 1 mei 2022 verblijft. [verblijfplaats] doet momenteel onderzoek naar de intelligentie, persoonlijkheid en hechting van de moeder en verwacht met behulp van de uitkomsten van dit onderzoek meer duidelijkheid te krijgen over de behandeling die de moeder nodig heeft. De gecertificeerde instelling meent dat de komende tijd duidelijkheid moet komen over het opvoedperspectief van [minderjarige] . Daarbij neemt de gecertificeerde instelling als uitgangspunt dat kinderen zo thuis mogelijk moeten opgroeien en de gecertificeerde instelling wil dan ook onderzoeken of een plaatsing bij de grootmoeder tot de mogelijkheden behoort. De grootmoeder is al wel gescreend door Jeugdformaat en is inmiddels goed bevonden als pleegzorgplek. De gecertificeerde instelling heeft in overleg met Jeugdformaat en gedragswetenschappers een plan opgesteld voor de opbouw en intensivering van de omgangsregeling met de grootmoeder, zodat [minderjarige] zich aan de grootmoeder kan hechten. Een plaatsing bij de grootmoeder zou niet alleen betekenen dat [minderjarige] binnen zijn netwerk wordt geplaatst, maar zorgt er ook voor dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder beter gerealiseerd kan worden. De komende tijd moet uitvoering worden gegeven aan dit plan, zodat duidelijk wordt waar het perspectief van [minderjarige] ligt.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting aangegeven dat de moeder zich refereert aan het oordeel van de kinderrechter. Daarbij heeft de advocaat naar voren gebracht dat de moeder meent dat [minderjarige] niet bij haar kan verblijven. De moeder zou wel graag meer contact met [minderjarige] willen. Zij heeft hem de afgelopen maanden maar vier keer gezien. Vanwege de (psychische) gezondheid en de financiële situatie van de moeder is het niet mogelijk om steeds af te reizen naar [woonplaats 2] Op dit moment kan er dan ook geen band worden opgebouwd tussen moeder en kind. De advocaat noemt het daarbij zorgelijk dat de pleegouders het belang van hechting tussen [minderjarige] en de moeder en grootmoeder niet inzien. De toekomst moet uitwijzen welke rol de moeder kan spelen in het leven van [minderjarige] . Daarbij zou de moeder graag zien dat [minderjarige] bij de grootmoeder wordt geplaatst. Niet alleen zou [minderjarige] dan in zijn netwerk verblijven, maar dit maakt het ook eenvoudiger om een band tussen moeder en kind op te bouwen. De moeder begrijpt dat het voorgestelde perspectiefonderzoek intensief is voor [minderjarige] , maar dit plan biedt hem wel de kans om meer contact te hebben met de moeder en mogelijk in zijn netwerk te worden op te groeien. Daarbij merkt de advocaat nog op dat aangenomen moet worden dat de hulpverleners handelen in het belang van [minderjarige] en kunnen oordelen of hij in staat is om mee te werken aan dit onderzoek.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De zorgen ten aanzien van de moeder zijn nog niet weggenomen en een thuisplaatsing behoort daarom niet tot de mogelijkheden. [minderjarige] verblijft inmiddels al ruim negen maanden bij de pleegouders en ontwikkelt zich daar – naar het zich laat aanzien – goed. De kinderrechter vindt het noodzakelijk dat deze plaatsing de komende tijd wordt voortgezet. In die periode moet zo mogelijk ook duidelijk worden wat het opvoedperspectief van [minderjarige] is. Daartoe zal uitvoering worden gegeven aan het door de gecertificeerde instelling opgestelde plan voor een perspectiefonderzoek bij de grootmoeder. De kinderrechter benadrukt daarbij wel dat het belang van [minderjarige] centraal staat, niet alleen wat betreft het uiteindelijke perspectief, maar ook in het onderzoek. De gecertificeerde instelling zal moeten blijven monitoren of de uitvoering van het perspectiefonderzoek niet te belastend is voor [minderjarige] . Als blijkt dat dat wel zo is moet de gecertificeerde instelling in samenspraak met gedragswetenschappers tot een ander plan komen. Uiteraard zal bij de bepaling van het perspectief rekening moeten worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals dat [minderjarige] al negen maanden in het pleeggezin verblijft en het daar goed lijkt te doen, de bijzondere zorgbehoefte van [minderjarige] en de waarschijnlijkheid dat [minderjarige] als hij opgroeit bij de grootmoeder daadwerkelijk meer en beter contact met zijn moeder zal hebben. Het uitgangspunt “zo thuis mogelijk” kan niet in alle omstandigheden leidend zijn.
Voor de uitvoering van het perspectiefonderzoek vindt de kinderrechter een termijn van drie maanden passend en geboden. Over drie maanden moet opnieuw naar de situatie van [minderjarige] worden gekeken. De kinderrechter wijst het verzoek toe voor de duur van drie maanden en houdt de behandeling van het overige aan.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden verleende machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 9 april 2022 tot 9 juli 2022;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting
gelegen vóór 9 juli 2022;
verzoekt de gecertificeerde instelling om
uiterlijk één weekvoorafgaand aan voornoemde zitting een voortgangsverslag te overleggen en haar standpunt ten aanzien van het aangehouden deel van het verzoek kenbaar te maken;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- Stichting Jeugdbeschermer west Haaglanden;
- de moeder;
- de advocaat van de moeder: mr. F.G.T. Meershoek te ’s-Gravenhage;
- de vader.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022 door mr. M.F. Baaij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 april 2022.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.