ECLI:NL:RBDHA:2022:389
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot uitsluiting van de man uit de gezamenlijke huurwoning na beëindiging van de affectieve relatie
In deze zaak, die op 17 januari 2022 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vordert de vrouw dat de man de gezamenlijke huurwoning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moet verlaten. De partijen, die in het verleden gehuwd zijn geweest en drie kinderen hebben, hebben na hun echtscheiding ervoor gekozen om als huisgenoten te blijven wonen. De vrouw stelt dat de situatie waarin zij de woning delen niet langer houdbaar is, mede door de toenemende spanningen en de negatieve invloed op de kinderen. De man verzet zich tegen de vordering en stelt dat zij voorlopig nog samen kunnen blijven wonen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, aangezien zij niet kan afwachten tot een bodemprocedure over het huurrecht is afgerond. De rechter overweegt dat beide partijen medehuurder zijn van de woning, maar dat de vrouw het gebruik van de woning met uitsluiting van de man wil. Na een belangenafweging komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de vordering van de vrouw moet worden toegewezen. De vrouw heeft de grootste zorg voor de kinderen en is in staat om de huur en lasten van de woning te betalen. De man heeft voldoende financiële middelen om alternatieve woonruimte te huren.
De voorzieningenrechter wijst de vordering toe, maar stelt de termijn voor de ontruiming op veertien dagen in plaats van de gevraagde zeven dagen. De kosten worden door beide partijen zelf gedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, maar de machtiging voor de sterke arm wordt afgewezen, omdat de deurwaarder zelf de benodigde hulp kan inschakelen bij een ontruiming.