ECLI:NL:RBDHA:2022:389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
C/09/621442 / KG ZA 21-1152
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitsluiting van de man uit de gezamenlijke huurwoning na beëindiging van de affectieve relatie

In deze zaak, die op 17 januari 2022 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vordert de vrouw dat de man de gezamenlijke huurwoning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moet verlaten. De partijen, die in het verleden gehuwd zijn geweest en drie kinderen hebben, hebben na hun echtscheiding ervoor gekozen om als huisgenoten te blijven wonen. De vrouw stelt dat de situatie waarin zij de woning delen niet langer houdbaar is, mede door de toenemende spanningen en de negatieve invloed op de kinderen. De man verzet zich tegen de vordering en stelt dat zij voorlopig nog samen kunnen blijven wonen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, aangezien zij niet kan afwachten tot een bodemprocedure over het huurrecht is afgerond. De rechter overweegt dat beide partijen medehuurder zijn van de woning, maar dat de vrouw het gebruik van de woning met uitsluiting van de man wil. Na een belangenafweging komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de vordering van de vrouw moet worden toegewezen. De vrouw heeft de grootste zorg voor de kinderen en is in staat om de huur en lasten van de woning te betalen. De man heeft voldoende financiële middelen om alternatieve woonruimte te huren.

De voorzieningenrechter wijst de vordering toe, maar stelt de termijn voor de ontruiming op veertien dagen in plaats van de gevraagde zeven dagen. De kosten worden door beide partijen zelf gedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, maar de machtiging voor de sterke arm wordt afgewezen, omdat de deurwaarder zelf de benodigde hulp kan inschakelen bij een ontruiming.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/621442 / KG ZA 21-1152
Vonnis in kort geding van 17 januari 2022
in de zaak van
[de vrouw]te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. L. Leenders te Den Haag,
tegen:
[de man]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. T. Ertekin te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vrouw’ en ‘de man’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord met een productie;
- de op 10 januari 2022 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn in het verleden met elkaar gehuwd geweest. Na ontbinding van het huwelijk door echtscheiding hebben zij hun affectieve relatie op enig moment hervat. Vanaf 2016 is de affectieve relatie definitief geëindigd. Partijen hebben er toen voor gekozen om wel huisgenoten te blijven.
2.2.
Partijen hebben drie kinderen, die nu 19, 15 en 8 jaar oud zijn. De kinderen wonen alle drie nog thuis.
2.3.
Partijen wonen in een huurwoning in de vrije sector aan de [adres] (hierna: de woning). Zij zijn beiden huurder van de woning. De huur bedraagt ongeveer € 1.000,- per maand en wordt tot nu toe door de man betaald.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert – zakelijk weergegeven – te bepalen dat de man de woning binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis moet verlaten, desnoods met behulp van de sterke arm van justitie, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert de vrouw – samengevat – het volgende aan. Zij wil de situatie waarin partijen de woning delen niet langer voortzetten. Deze beslissing van de vrouw heeft tot een toename van de spanningen tussen partijen geleid, waarbij de man de vrouw kleineert in aanwezigheid van de kinderen en de vrouw door de man en zijn familie onder druk wordt gezet. Deze situatie is niet langer in het belang van de vrouw en de kinderen.
3.3.
De man voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter volgt de man niet in zijn stelling dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Uitgangspunt is dat als één van beide partijen niet meer met de ander in een woning wil verblijven, hierover op zo kort mogelijke termijn een beslissing van de rechter moet kunnen worden verkregen. Omdat partijen niet meer met elkaar gehuwd zijn, kan de vrouw geen voorlopige voorziening bij de familierechter vragen. Een bodemprocedure over de vraag aan wie het huurrecht van de woning moet worden toegedeeld, kan meer dan een jaar kan duren. Van de vrouw kan niet kan worden verwacht dat zij een bodemprocedure afwacht, nu zij tot de conclusie is gekomen dat de situatie dat partijen als huisgenoten samenleven voor haar niet meer houdbaar is. Zij heeft dan ook een spoedeisend belang bij haar vordering.
4.2.
Niet in geschil is dat partijen beiden medehuurder zijn van de woning, zodat in principe beide partijen gerechtigd zijn tot het gebruik van de woning. De vrouw wil het gebruik van de woning met uitsluiting van de man en de man stelt zich op het standpunt dat partijen de woning voorlopig nog samen kunnen gebruiken. De vraag is dus of de situatie zodanig is dat aan de man voorlopig zijn gebruiksrecht van de woning kan worden ontzegd. De voorzieningenrechter maakt hiertoe een afweging van de door partijen naar voren gebrachte belangen en komt tot de conclusie dat de vordering van de vrouw moet worden toegewezen.
4.3.
Anders dan de man veronderstelt, betekent het feit dat partijen al gedurende zes jaar als huisgenoten samenleven niet dat de vrouw niet op enig moment mag beslissen dat zij dit niet langer wil. Nu de vrouw deze beslissing heeft genomen en zij deze beslissing ter zitting ook heeft gehandhaafd, zal de situatie waarin partijen een woning delen op korte termijn moeten eindigen. Omdat alleen de vrouw om het alleengebruik van de woning heeft gevraagd, ligt haar vordering voor toewijzing gereed.
4.4.
Maar ook als de man in reconventie het alleengebruik van de woning zou hebben gevraagd, zou de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw toewijzen. Uitgangspunt in de belangenafweging is dat de kinderen in ieder geval voorlopig in de woning blijven, tezamen met de ouder die de (grootste) dagelijkse zorg voor de kinderen heeft. Ter zitting is komen vast te staan dat de man voltijds werkt en de vrouw niet. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij haar werkzaamheden zelf kan plannen en die zo veel mogelijk tijdens de schooltijden van de jongste twee kinderen uitvoert. Ook heeft zij gesteld dat de rolverdeling tussen partijen zo is dat zij degene is die voor de kinderen kookt, hen helpt bij het maken van hun huiswerk en hun kleding wast. Alhoewel de voorzieningenrechter aanneemt dat de man ook een aandeel in de zorg van de kinderen heeft, betekent dit dat de vrouw het grootste aandeel in de dagelijkse zorg voor de kinderen heeft. Mede gelet op de leeftijd van het jongste kind van partijen is van belang dat die zorg door de vrouw voorlopig kan worden voortgezet.
4.5.
Bij de toewijzing van de vordering van de vrouw neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de vrouw heeft verklaard dat zij in staat is de huur van de woning en de daarmee verbonden vaste lasten te betalen. Of die lasten feitelijk (mede) door de oudste zoon van partijen worden betaald – zoals de man stelt – is niet relevant. Van belang is dat de man aldus voldoende financiële armslag houdt om vervangende woonruimte te huren indien hij dat wenst. De man heeft ter zitting verklaard dat zijn inkomen als zzp-er ongeveer € 50.000,- à € 60.000,- per jaar bedraagt, zodat dit wel mogelijkheden zou moeten bieden voor het huren van andere woonruimte.
4.6.
Dat de man een emotionele band stelt te hebben met de woning en de buurt en dat hij veel geld zegt te hebben geïnvesteerd in de woning is voor de nu te nemen beslissing niet relevant. Er wordt immers niet definitief beslist wie het huurrecht van de woning mag voortzetten. Het gaat nu uitsluitend om de vraag wie voorlopig van de woning gebruik mag maken.
4.7.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de vrouw worden toegewezen. De voorzieningenrechter acht de door de vrouw gevorderde termijn waarbinnen de man de woning moet verlaten van zeven dagen na betekening van dit vonnis te kort en zal die termijn in redelijkheid stellen op veertien dagen na betekening. De machtiging om de uitvoering van de beslissing zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie te bewerkstelligen zal worden afgewezen, nu de deurwaarder zo nodig zelf gerechtigd is die hulp in te schakelen bij een ontruiming. De voorzieningenrechter acht het daarom ook niet nodig om daarnaast nog een dwangsom op te leggen.
4.8.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De gevorderde uitvoerbaarverklaring op de minuut zal worden afgewezen. Het vonnis is op grond van de wet uitvoerbaar op de grosse.
4.9.
In de omstandigheid dat partijen met elkaar een affectieve relatie hebben gehad, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat de man de woning aan de [adres] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis dient te verlaten en niet meer mag betreden zonder toestemming van de vrouw;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2022.
sg