ECLI:NL:RBDHA:2022:388

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
C/09/621350 / KG ZA 21-1142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van het uitsluitend gebruik van een sociale huurwoning aan de vrouw en medewerking van de man aan wijziging van de huurovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad en een islamitisch huwelijk zijn aangegaan. De vrouw heeft de relatie recent beëindigd en vordert het uitsluitend gebruik van de sociale huurwoning waar beide partijen momenteel wonen. De man is de huurder van de woning, maar de vrouw heeft sinds medio 2018 haar hoofdverblijf in de woning en heeft de zorg voor de minderjarige kinderen van partijen. De vrouw stelt dat de kinderen lijden onder de spanningen tussen partijen en dat zij in het belang van de kinderen in de woning wil blijven wonen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, aangezien de situatie waarin partijen samenwonen niet langer houdbaar is. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de vrouw tot het uitsluitend gebruik van de woning toe, omdat het belang van de vrouw en de kinderen zwaarder weegt dan het belang van de man. De man wordt veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en dient zijn medewerking te verlenen aan een verzoek tot wijziging van de huurovereenkomst, zodat de vrouw medehuurder kan worden. De voorzieningenrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/621350 / KG ZA 21-1142
Vonnis in kort geding van 24 januari 2022
in de zaak van
[de vrouw]te [plaats] , gemeente [Gemeente] ,
eiseres,
advocaat mr. S. Salhi te Den Haag,
tegen:
[de man]te [plaats] , gemeente [Gemeente] ,
gedaagde,
advocaat mr. Ö. Batur te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vrouw’ en ‘de man’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de op 10 januari 2022 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben een islamitisch huwelijk met elkaar gesloten. De affectieve relatie is recent door de vrouw beëindigd.
2.2.
Uit de relatie van partijen zijn de volgende nu nog minderjarige kinderen geboren:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] .
De vrouw is alleen belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.3.
Partijen wonen beiden nog in de sociale huurwoning aan de [adres] , gemeente [Gemeente] (hierna: de woning). De man is de huurder van de woning.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, zakelijk weergegeven:
- te bepalen dat de vrouw met ingang van de datum van dit vonnis met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de woning en de zich daarin bevindende inboedel, met bevel dat de man de woning dient te verlaten en niet verder mag betreden behoudens voorafgaande toestemming van de vrouw;
- de man te veroordelen om de woning uiterlijk binnen 24 uur na dit vonnis te ontruimen en met afgifte van de sleutels ter vrije en algemene beschikking van de vrouw te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm;
- te bepalen dat de man binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking zal verlenen aan het verzoek tot wijziging van de huurovereenkomst met betrekking tot de woning in die zin dat de vrouw op de huurovereenkomst komt te staan, bij het uitblijven waarvan dit vonnis als medewerking van de man dient te worden aangemerkt;
een en ander met veroordeling van de man in de proceskosten en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Daartoe voert de vrouw – samengevat – het volgende aan. Partijen hebben veel ruzie met elkaar en de spanningen lopen daarbij hoog op. De kinderen lijden onder deze situatie. Er lopen inmiddels diverse onderzoeken naar de ontwikkeling van de kinderen en stichting Perspektief en het sociaal kernteam zijn betrokken bij het gezin. De vrouw draagt feitelijk het grootste gedeelte van de zorg voor de kinderen en zij verricht geen betaalde werkzaamheden. Zij zal dus een uitkering krachtens de Participatiewet moeten aanvragen en daarmee zal zij niet op korte termijn een andere woning kunnen huren. Ook komt zij niet in aanmerking voor een urgentieverklaring en zij heeft geen vrienden of familie in de buurt bij wie zij met de kinderen kan verblijven. Zij wenst daarom mede in het belang van de kinderen om samen met hen in de woning te blijven wonen. De vrouw heeft sinds medio 2018 haar hoofdverblijf in de woning en voldoet aan de voorwaarden om medehuurder te worden. Zij heeft hier ook belang bij. De man is niet bereid aan een verzoek om medehuurderschap zijn medewerking te verlenen.
3.3.
De man voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter volgt de man niet in zijn stelling dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Uitgangspunt is dat als één van beide partijen niet meer met de ander in een woning wil verblijven, hierover op zo kort mogelijke termijn een beslissing van de rechter moet kunnen worden verkregen. Omdat partijen niet voor de wet met elkaar zijn gehuwd, kan de vrouw geen voorlopige voorziening bij de familierechter vragen. Een bodemprocedure over de vraag aan wie het huurrecht van de woning moet worden toegedeeld, kan overigens meer dan een jaar duren. Bovendien is het noodzakelijk dat de vrouw eerst medehuurder wordt alvorens over het huurrecht kan worden beslist. Van de vrouw kan niet worden verwacht dat zij de bodemprocedure afwacht, nu zij tot de conclusie is gekomen dat zij de relatie met de man wil beëindigen en niet meer met hem in de woning wil verblijven. Bovendien heeft de vrouw onweersproken verklaard dat het sociaal kernteam kinderbeschermingsmaatregelen heeft aangekondigd als de thuissituatie van partijen niet snel verandert. De vrouw heeft dan ook een spoedeisend belang bij haar vordering ten aanzien van het uitsluitend gebruik van de woning. Hetzelfde geldt voor haar vordering ten aanzien van de medewerking van de man aan een verzoek om medehuurderschap van de vrouw. Van belang is dat er op korte termijn duidelijkheid komt over de vraag of de verhuurder bereid is aan de vrouw het medehuurderschap toe te kennen zodat vervolgens kan worden beslist aan wie het huurrecht van de woning definitief zal worden toegekend.
4.2.
Niet in geschil is dat beide partijen op dit moment in de woning wonen, zodat beide partijen nu gerechtigd zijn tot het gebruik van de woning. De vrouw wil het gebruik van de woning met uitsluiting van de man en de man vindt dat de vrouw de woning moet verlaten omdat zij de relatie wil beëindigen. Ook vindt de man het nog een optie dat partijen de woning om en om gebruiken (birdnesting). De vraag is dus of aan één van beide partijen voorlopig het gebruiksrecht van de woning kan worden ontzegd. De voorzieningenrechter maakt hiertoe een afweging van de door partijen naar voren gebrachte belangen en komt tot de conclusie dat de vordering van de vrouw tot het uitsluitend gebruik moet worden toegewezen.
4.3.
Anders dan de man veronderstelt, betekent het gegeven dat de vrouw de relatie wil verbreken en dat zij niet langer met de man in een huis wil wonen niet automatisch, dat zij de woning zal moeten verlaten. Wel betekent het dat de situatie waarin partijen een woning delen op korte termijn zal moeten eindigen. Omdat alleen de vrouw om het alleengebruik van de woning heeft gevraagd, ligt haar vordering voor toewijzing gereed.
4.4.
Maar ook als de man in reconventie het alleengebruik dan wel het om en om gebruik van de woning zou hebben gevraagd, zou de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw toewijzen. Voor het om en om gebruiken van de woning is het van belang dat beide partijen hiervoor open staan en hierover goed met elkaar kunnen overleggen. Op dit moment lijkt van die situatie geen sprake te zijn. Uitgangspunt in de belangenafweging over het alleengebruik van de woning door één van beide partijen, is dat de kinderen in ieder geval voorlopig in de woning blijven. De voorzieningenrechter acht het namelijk niet in het belang van de kinderen als zij op dit moment de woning moeten verlaten, gegeven het feit dat beide partijen geen familie in de omgeving van Den Haag hebben waar zij terecht zouden kunnen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de vrouw onweersproken heeft verklaard dat er zorgen zijn over de kinderen, dat de oudste binnenkort zal starten op een peuterspeelzaal voor kinderen met een achterstand en dat het sociaal kernteam heeft aangekondigd beschermingsmaatregelen te zullen treffen als de thuissituatie niet verbetert. Alhoewel tussen partijen vaststaat dat de man ook een aandeel heeft in de zorg voor de kinderen, is eveneens onweersproken gebleven dat de vrouw het grootste aandeel in de dagelijkse zorg voor de kinderen voor haar rekening neemt. Omdat de vrouw bovendien alleen het gezag heeft over de kinderen is het aangewezen dat de vrouw met de kinderen in de woning blijft.
4.5.
Het gegeven dat de man de huurder van de woning is en dat hij de woning al huurde voordat de vrouw in 2018 naar Nederland kwam, leidt niet tot een andere uitkomst van de belangenafweging. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat het nu niet gaat om de vraag wie uiteindelijk het huurrecht krijgt van de woning, maar alleen om de vraag wie de komende tijd gebruik van de woning mag maken. Daarin weegt op dit moment het belang van vrouw om de kinderen een stabiele woonsituatie te kunnen bieden het zwaarst. Het gegeven dat de man moet rondkomen van een uitkering op grond van de Participatiewet, dat het voor hem daarom lastig zal zijn om vervangende woonruimte te vinden en dat hij geen familie in de omgeving van Den Haag heeft wonen, maakt dit niet anders. Alhoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat dit de man de komende periode in een moeilijke situatie plaatst, is gebleken dat de situatie van de man en de vrouw op deze punten niet verschilt. Hun belangen wegen hier dus even zwaar.
4.6.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de vrouw tot het uitsluitend gebruik van de woning en de gevorderde veroordeling van de man tot ontruiming van die woning worden toegewezen. De voorzieningenrechter acht de door de vrouw gevorderde termijn waarbinnen de man de woning moet verlaten van 24 uur na dit vonnis te kort en zal die termijn in redelijkheid stellen op veertien dagen na betekening van dit vonnis. De vordering te bepalen dat de ontruiming van de woning zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm zal worden afgewezen, omdat een en ander uit de wet voortvloeit.
4.7.
De vordering van de vrouw om te bepalen dat de man zijn medewerking moet verlenen aan het aanvragen van het medehuurderschap als bedoeld in artikel 7:267 BW zal eveneens worden toegewezen. De weigering van de man om hieraan mee te werken is onrechtmatig jegens de vrouw. Hiertoe is het volgende redengevend.
4.8.
Vast staat dat de vrouw vanaf medio 2018 haar hoofdverblijf heeft in de woning en dat zij sindsdien met de man (de huurder van de woning) een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd. Niet is gesteld of gebleken dat één van de overige weigeringsgronden van artikel 7:267 lid 2 BW zich voordoet, zodat met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de vrouw voldoet aan de eisen die gesteld worden aan het verkrijgen van het medehuurderschap. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het een sociale huurwoning betreft en dat de vrouw naar alle waarschijnlijkheid in aanmerking zal komen voor een uitkering op grond van de Participatiewet. De vrouw kan het medehuurderschap slechts verkrijgen met medewerking van de man. Immers, op grond van artikel 7:267 lid 1 BW moeten partijen daartoe een gezamenlijk verzoek doen aan de verhuurder.
4.9.
Hiervoor is al overwogen dat de vrouw een evident en zwaarwegend belang heeft bij een (voorlopig) voortgezet gebruik van de woning, mede gelet op de dagelijkse zorg voor de kinderen van partijen. Het (mogelijk) verkrijgen van de status van medehuurster verschaft haar een meer gelijkwaardige positie ten opzichte van de man als het gaat om het (definitieve) huurrecht. De omstandigheid dat de affectieve relatie van partijen inmiddels is geëindigd, staat aan het doen van een verzoek tot verkrijging van het medehuurderschap op dit moment niet in de weg. Een dergelijk verzoek kan ook nog (kort) na het beëindigen van de samenwoning (en de duurzaam gemeenschappelijke huishouding) worden gedaan (HR 14 augustus 2015, RvdW 2015, 936).
4.10.
Omdat artikel 7:267 BW juist is geschreven ter bescherming van de samenwoner tegen (onder meer) de hoofdhuurder, handelt de man naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is, door niet mee te werken aan het verzoek om medehuurderschap. Voldoende aannemelijk is ook dat die onrechtmatige gedraging aan de man is toe te rekenen en dat – nu niet gesteld of gebleken is dat de verhuurder overwegende bezwaren heeft tegen de vrouw als medehuurster – er voldoende causaal verband bestaat tussen de weigering van de man en het nadeel dat de vrouw daardoor lijdt. Indien de man niet binnen de in dit vonnis gestelde termijn alsnog meewerkt aan het indienen van het verzoek tot medehuurderschap zal dit vonnis in de plaats treden van de benodigde medewerking van de man en kan de vrouw dus zelf dat verzoek bij de verhuurder indienen.
4.11.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De gevorderde uitvoerbaarverklaring op de minuut zal worden afgewezen. Het vonnis is op grond van de wet uitvoerbaar op de grosse.
4.12.
In de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat de vrouw vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de woning aan de [adres] , gemeente [Gemeente] , en de zich daar bevindende inboedel met bevel aan de man om de woning te verlaten en verder niet meer te betreden, behoudens met voorafgaande toestemming van de vrouw;
5.2.
veroordeelt de man om voornoemde woning uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen met al het zijne en de woning met afgifte van de sleutels ter vrije en algemene beschikking van de vrouw te stellen;
5.3.
bepaalt dat de man binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking dient te verlenen aan het verzoek tot wijziging van de huurovereenkomst met betrekking tot de hiervoor genoemde woning in die zin dat de vrouw op het huurcontract komt te staan als medehuurder;
5.4.
bepaalt dat bij gebreke van de tijdige medewerking van de man aan hetgeen onder 5.3 is bepaald, dit vonnis in de plaats treedt van de benodigde medewerking van de man;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2022.
sg