Uitspraak
Beschikking op het op 13 augustus 2021 ingekomen verzoekschrift van:
[verzoekster] ,
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2008 te [geboorteplaats 1] , Pakistan,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats 2] ,
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2014 te [geboorteplaats 2] ,
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Procedure
Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie
Feiten
- Op 29 september 1999 heeft een persoon die zich uitgaf voor [naam 1] , geboren op [geboortedatum 4] 1976 te [geboorteplaats 3] , Groot-Brittannië, van Britse nationaliteit, zich gevestigd in Nederland.
- Op 15 juli 2002 werd aan [naam 1] een verblijfsdocument afgegeven waarmee zijn rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan werd bevestigd.
- Op 12 januari 2006 diende [naam 1] een verzoek in om naturalisatie tot Nederlander. Daarbij legde hij een Britse geboorteakte over en een Brits paspoort met voornoemde personalia en ondertekende hij een verklaring dat hij alle gegevens die van belang zijn voor de naturalisatie, naar waarheid heeft verstrekt en geen gegevens heeft verzwegen.
- Bij Koninklijk Besluit van [datum KB] 2006 werd het Nederlanderschap verleend aan [naam 1] , geboren op [geboortedatum 4] 1976 te [geboorteplaats 3] , Groot-Brittannië.
- Verzoekster, geboren op [geboortedatum 5] 1980 te [geboorteplaats 1] , Pakistan, verkreeg bij geboorte de Pakistaanse nationaliteit.
- Op [datum huwelijk] 2006 is zij kennelijk gehuwd met [naam 1] te Pakistan.
- Bij beschikking van 9 februari 2011 werd aan verzoekster een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘verblijf bij echtgenoot [naam 1] ’ ingaande op 1 februari 2011. De geldigheidsduur van deze vergunning is steeds verlengd, voor de laatste keer tot 1 februari 2018. Verzoekster is nooit in het bezit geweest van de Nederlandse nationaliteit.
- Op de geboorteakten van de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] en in de basisregistratie personen (brp) is vermeld dat [naam 1] de vader is en is vermeld dat zij (ingevolge artikel 3 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN)) de Nederlandse nationaliteit bezitten.
- Uit informatie van de Britse autoriteiten is gebleken dat [naam 1] , geboren op [geboortedatum 4] 1976 te [geboorteplaats 3] , Groot-Brittannië, op [datum overlijden] 1976 is overleden en dat het paspoort met de identiteitsgegevens van deze persoon is verkregen door het overleggen van diens geboorteakte.
- Degene die met deze documenten in Nederland een verblijfsdocument en vervolgens het Nederlanderschap verkreeg, heeft zich daarbij bediend van deze valse identiteit.
- Deze persoon heeft later aan de IND verklaard dat hij in werkelijkheid is [naam 2] , geboren op [geboortedatum 6] 1976 te [geboorteplaats 1] , Pakistan.
- Bij besluit van 5 juni 2018 heeft de IND onder toepassing van artikel 14 lid 1 RWN het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend aan [naam 1] , geboren op [geboortedatum 4] 1976, ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de datum van verlening.
- Het bezwaar tegen het besluit van 5 juni 2018 is op 15 november 2018 ongegrond verklaard. Daartegen is geen beroep ingesteld.
- Het college van burgemeester en wethouders van [B&W] heeft bij brief van 16 juli 2019 aan verzoekster bericht dat de kinderen geen Nederlander zijn, omdat zij niet afstammen van [naam 1] (geboren op [geboortedatum 4] 1976 en overleden op [datum overlijden] 1976). De brief bevat ook de mededeling dat het Nederlands paspoort van de kinderen van rechtswege is vervallen.
- Het college van burgemeester en wethouders van [B&W] heeft bij beschikking van 23 juli 2019, aan verzoekster bericht dat de Nederlandse nationaliteit van haar kinderen ambtshalve in de brp is gewijzigd in de Pakistaanse, omdat zij die nationaliteit volgens de nationaliteitswetgeving van Pakistan sinds hun geboorte bezitten. Het hiertegen ingestelde bezwaar is bij beschikking van 11 december 2019 ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is beroep ingesteld, welk beroep bij beschikking van 12 maart 2021 ongegrond is verklaard. Er is geen hoger beroep ingesteld.
- De IND heeft bij besluit van 7 oktober 2019 vastgesteld dat de persoon die zich uitgaf voor [naam 1] nooit rechtmatig verblijf in Nederland als EU-onderdaan heeft gehad en hem gelijktijdig de verplichting opgelegd Nederland binnen vier weken te verlaten. Daartegen is geen rechtsmiddel ingesteld.
- Bij beschikking van 1 november 2019 heeft de IND de verblijfsvergunning van verzoekster met het doel ‘verblijf bij echtgenoot [naam 1] ’ ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 februari 2011, onder gelijktijdige afwijzing van haar aanvraag van 30 oktober 2017 tot verlenging van de vergunning. Daartoe is overwogen dat zij zonder een echtgenoot met rechtmatig verblijf in Nederland, nooit heeft voldaan aan de voorwaarden van haar verblijfsvergunning. Het bezwaar tegen deze beschikking is bij besluit van 27 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden. Daartegen is geen beroep ingesteld.
- Op 3 januari 2020 is namens verzoekster een door haar ondertekende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het doel ‘humanitair niet-tijdelijk’ voor haarzelf en de kinderen. Vervolgens is op 28 februari 2020 namens verzoekster een door haar ondertekende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor de kinderen met het doel ‘gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM’. Beide aanvragen zijn door verzoekster, door tussenkomst van Vluchtelingenwerk Nederland, bij brief van 31 augustus 2020 ingetrokken.