In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag, ingediend op 18 mei 2018. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 21 april 2022 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is, omdat zij haar doel heeft bereikt: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiseres alsnog ingewilligd.
De rechtbank wijst erop dat, gelet op de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zij niet bevoegd is om een dwangsom aan de uitspraak te verbinden. Wel is er aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 379,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak. De rechtbank heeft de beslissing als volgt geformuleerd: het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard en de staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.