ECLI:NL:RBDHA:2022:3847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/5149
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier en verplaatsing hoofdverblijf in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning regulier. Eiser, een Turkse nationaliteit bezittende man, had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel 'verblijf als echtgenoot bij [Naam 2]', geldig tot 7 september 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 3 augustus 2021 het bezwaar van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat eiser meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, wat leidt tot de conclusie dat zijn hoofdverblijf buiten Nederland is gevestigd. Eiser heeft geen bewijs kunnen overleggen dat zijn verblijf in het buitenland tijdelijk was en dat hij zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehouden.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij niet is gehoord in de bezwaarschriftenprocedure, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft kunnen afzien van het horen, omdat er geen twijfel mogelijk was dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep kennelijk ongegrond is en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/5149

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. C.N. Noordzee),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en bezit de Turkse nationaliteit.
2. Op 7 september 2018 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘verblijf als echtgenoot bij [Naam 2]’, geldig tot 7 september 2023.
3. Bij besluit van 18 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder deze vergunning ingetrokken op grond van artikel 19, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
5. In paragraaf B1/6.2.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 staat beschreven wanneer sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf. Hieruit volgt dat aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard wordt beoordeeld of het hoofdverblijf is verplaatst. In ieder geval wordt verplaatsing van het hoofdverblijf aangenomen indien de vreemdeling meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van deze zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Eiser stelt niet meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland te hebben verbleven. Hij stelt voor studie in het buitenland te hebben verbleven maar zijn hoofdverblijf in Nederland te hebben gehouden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van eiser ligt om aan te tonen dat hij zijn hoofdverblijf niet heeft verplaatst. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij voor studie in het buitenland is geweest en zijn hoofdverblijf desalniettemin in Nederland heeft gehouden, terwijl hier door verweerder wel nadrukkelijk naar is gevraagd. Verweerder is dan ook op juiste gronden tot de conclusie gekomen dat eiser meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven en aldus zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.
De beroepsgrond slaagt niet.
7. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder hem in strijd met artikel 7:2 van de Awb niet heeft gehoord over zijn bezwaar. Van het horen in de bezwaarschriftenprocedure mag een bestuursorgaan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb afzien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen eiser daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is aan voormelde maatstaf voldaan. Niet gebleken is dat eiser nieuwe stukken kan overleggen om zijn situatie te onderbouwen.
Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 30 oktober 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:11191). Deze uitspraak kan eiser echter niet baten omdat in deze zaak sprake was van een wijziging van juridische grondslag. Dat is in deze casus niet het geval.
De beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep kennelijk ongegrond dient te worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. K. Verschueren, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 19 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.