ECLI:NL:RBDHA:2022:3832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
SGR 21/6626
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvraag omgevingsvergunning voor een broeierij in het kader van grondgebonden bollenteeltbedrijf; beoordeling van rechtswege verleende vergunning

Op 6 april 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Teylingen. De eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een omgevingsvergunning die volgens hem van rechtswege was verleend. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag omgevingsvergunning voor een broeierij, die onderdeel uitmaakt van een grondgebonden bollenteeltbedrijf, niet tijdig was behandeld door de verweerder. De rechtbank concludeerde dat de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment dat de aanvraag buiten behandeling werd gesteld. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet alle benodigde gegevens had ingediend, waaronder een ondernemingsplan, en dat de verweerder niet in gebreke was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat er geen sprake was van het niet tijdig bekendmaken van een besluit van rechtswege. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om tijdig en volledig de gevraagde informatie aan te leveren om in aanmerking te komen voor een omgevingsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6626

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Teylingen, verweerder

(gemachtigden: S. Hardeveld Kleuver en R. Menks).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een volgens hem van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser en verweerder hebben aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2022.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van het perceel gelegen aan de [adres] [huisnummer] in [plaats] , een voormalig defensiecomplex met daarop een vijftal gebouwen en een bunker. Op 22 april 2021 heeft eiser een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) aangevraagd voor het uitbreiden van het op het perceel aanwezige gebouw 13. Eiser wil het nieuwe gebouw verhuren aan [B.V.] B.V. ( [B.V.] ) ten behoeve van een tulpenbroeierij (het bouwplan).
2. Bij brief van 15 juni 2021 heeft verweerder de beslistermijn met zes weken verlengd.
3. Bij brief van 2 juli 2021 heeft verweerder eiser gemeld dat de aanvraag nog niet compleet is en hem verzocht binnen 42 dagen de ontbrekende gegevens en bescheiden aan te leveren die samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie. Bij emailbericht van 14 juli 2021 heeft verweerder de ontvangst van het door eiser ingevulde agrarisch formulier bevestigd.
4. Bij brief van 27 juli 2021 heeft verweerder opnieuw ontbrekende gegevens en bescheiden opgevraagd. Het gaat daarbij om gegevens en bescheidens betreffende stikstof- en bodemonderzoek. Bij emailbericht van 28 juli 2021 heeft eiser hierop gereageerd.
5. Bij besluit van 23 augustus 2021 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat niet alle bij brief van 2 juli 2021 verzochte aanvullende gegevens zijn ingediend. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
6. Op 24 augustus 2021 heeft ing. C.L.M. Clemens (de agrarisch adviseur) van adviesbureau Clevin aan verweerder een advies uitgebracht over het bouwplan. In dit advies wordt onder meer geconcludeerd dat er geen bedrijfsplan is en dat het nieuwe gebouw, zoals dat is aangevraagd, niet geschikt is voor een tulpenbroeierij.
7. Eiser heeft op 18 oktober 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van de volgens hem van rechtswege ontstane omgevingsvergunning. Aangezien verweerder niet binnen de beslistermijn van de reguliere procedure heeft beslist, is volgens eiser van rechtswege een omgevingsvergunning verleend die moet worden bekendgemaakt. Verweerder heeft niet gereageerd op de ingebrekestelling van eiser.
8. Volgens verweerder is geen omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan. Verweerder twijfelt of de aanvraag wel past binnen het bestemmingsplan. Eiser heeft onvoldoende gegevens ingediend om dat te kunnen beoordelen en verweerder gaat er daarom vanuit dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. Om deze strijdigheid op te heffen is een uitgebreide procedure nodig. Bij de uitgebreide procedure kan geen vergunning van rechtswege ontstaan. Hoe dan ook is verweerder van mening niet in gebreke te zijn en ook binnen de beslistermijn die geldt voor de reguliere procedure op de aanvraag te hebben beslist, omdat de termijn is opgeschort en de op 2 juli 2021 gevraagde gegevens niet zijn ontvangen.
9. De relevante bepalingen uit de Wabo en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Ingebrekestelling
10. Verweerder stelt niet in gebreke te zijn, omdat eiser verweerder pas in gebreke heeft gesteld nadat het besluit van 23 augustus 2021 was genomen.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder op 1 september 2021 in gebreke heeft gesteld. Deze ingebrekestelling ziet niet op het niet tijdig nemen van een besluit, maar op het uitblijven van het bekend maken van een volgens eiser van rechtswege verleende omgevingsvergunning. De omstandigheid dat verweerder op 23 augustus 2021 een besluit op de aanvraag heeft genomen, laat onverlet dat verweerder mogelijk in gebreke was een eerder van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken. De rechtbank zal in het hierna volgende beoordelen of er van rechtswege een vergunning is verleend en zo ja, of verweerder in gebreke was deze bekend te maken.
Reguliere of uitgebreide procedure
12. De vraag of van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend, is, gelet op de in de bijlage weergegeven regelgeving, afhankelijk van de vraag of de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Uit artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, volgt verder dat dat afhankelijk is van de activiteit die is aangevraagd. De Wabo bepaalt daarmee exclusief welke procedure op een aanvraag van toepassing is. Verweerder heeft hierin geen keuze, maar dient de voorbereidingsprocedure toe te passen die uit de Wabo voortvloeit. [1]
13. Eiser stelt dat het bouwplan geen strijd oplevert met het bestemmingsplan. De beoogde broeierij maakt onderdeel uit van het bollenteeltbedrijf van [B.V.] . In de regels van het bestemmingsplan is niet de verplichting opgenomen dat grondgebonden teelt van bollen ten behoeve van de broeierij dient plaats te vinden in de gemeente Teylingen of binnen het vigerende bestemmingsplan.
14. Niet in geschil is dat de locatie van het bouwplan is gelegen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Teylingen” en de daarop betrekking hebbende 1e Herziening. Op deze locatie ligt een bouwvlak met de bestemming “Bedrijf – Agrarisch bedrijventerrein”.
15.1
Ingevolge artikel 17.1 van de planregels zijn de voor deze gronden aangewezen gronden onder meer bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals gedefinieerd in artikel 1.10 van de planregels.
15.2
Volgens artikel 1.10 van de planregels wordt, voor zover thans van belang, onder een agrarisch bedrijf een volwaardig of reëel bedrijf verstaan, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
(…)
b. bollenteelt: 1. de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen op open grond;
2. de teelt van snijbloemen en van vergelijkbare laag blijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten op open grond;
3. de teelt van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt op open grond;
4. broeierijen als onderdeel van een grondgebonden bollenteeltbedrijf;
niet zijnde sierteelt, boomkwekerij/-teelt, fruitteelt en bosbouw;
(…).
16. De rechtbank stelt vast dat ter plaatse van het bouwplan alleen een broeierij is toegestaan als deze onderdeel is van een grondgebonden bollenteeltbedrijf. In de regels van het bestemmingsplan is niet bepaald dat dit grondgebonden bollenteeltbedrijf gelegen moet zijn op hetzelfde perceel, op nabijgelegen percelen of streekgebonden dient te zijn. In de toelichting van het bestemmingsplan zijn hiervoor ook geen aanknopingspunten te vinden, hetgeen ook door verweerder ter zitting is bevestigd. Dit betekent dat een broeierij is toegestaan voor zover deze bij een grondgebonden bollenteeltbedrijf hoort. Uit de stukken blijkt dat [B.V.] , de potentiële huurder van de broeierij, een teelt- en broeibedrijf is dat bloembollen in eigen beheer kweekt en uitbroeit. Daarvoor teelt zij bollen op los gehuurde gronden in heel Nederland en België die vervolgens in eigen broeierijen worden uitgebroeid. De bestaande broeierijen bevinden zich in Roelofarendsveen en Nieuwe Wetering. Nu door het bedrijf van [B.V.] op open grond bloembollen worden geteeld, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een grondgebonden bollenteeltbedrijf. Dit betekent dat het bouwplan als zodanig binnen het bestemmingsplan past. Dit betekent ook dat op de aanvraag de reguliere procedure van toepassing is.
Beslistermijn
17. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder binnen de reguliere beslistermijn op de aanvraag heeft beslist.
18. Eiser stelt dat hij alle gegevens heeft verstrekt die nodig zijn voor het beoordelen van de aanvraag. Volgens eiser was het niet nodig om aan te geven welk agrarisch bedrijf het pand van hem zou gaan huren. Ook hoefde verweerder geen agrarisch adviseur in te schakelen, omdat daartoe geen verplichting bestaat. Er is een vergunning van rechtswege ontstaan, omdat de wettelijke beslistermijn al was verstreken voordat verweerder de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld.
19. Volgens verweerder zijn de bij brief van 2 juli 2021 opgevraagde ontbrekende gegevens en bescheiden niet binnen de verzochte termijn ontvangen. In het verweerschrift van 28 oktober 2021 is gesteld dat de gegeven termijn van 42 dagen is verstreken en dat de beslistermijn liep tot 9 september 2021. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat eiser op 13 juli 2021 weliswaar een agrarisch formulier heeft ingediend, maar dat de beslistermijn op 30 juli 2021 opnieuw met veertien dagen is opgeschort vanwege het ontbreken van de benodigde gegevens, waaronder het ondernemingsplan. De gevraagde gegevens zijn niet ontvangen binnen de verlengde termijn. Volgens verweerder is met het besluit van 23 augustus 2021 binnen de beslistermijn op de aanvraag beslist, zodat geen van rechtswege verleende vergunning is ontstaan.
20. De rechtbank stelt vast dat verweerder, om te kunnen beslissen op de aanvraag, niet alleen dient te beoordelen of het bestemmingsplan de beoogde broeierij op de betreffende locatie toestaat, maar ook of op grond van artikel 17.1 juncto 1.10 van de planregels sprake is van een volwaardig of reëel agrarisch bedrijf. In dat verband mocht verweerder dan ook van eiser vragen om kenbaar te maken welk bedrijf de broeierij zou gaan exploiteren. Omtrent de vraag of sprake is van een volwaardig of een reëel agrarisch bedrijf heeft verweerder vervolgens advies kunnen inwinnen van een agrarisch adviseur, omdat deze over specifieke deskundigheid beschikt om op die vraag antwoord te kunnen geven. Dat daartoe in de planregels geen verplichting is opgenomen, maakt dat niet anders.
21. Ten behoeve van het agrarisch advies heeft verweerder eiser verzocht een agrarisch formulier in te vullen. In dit agrarisch formulier dienen onder andere algemene en specifieke bedrijfsgegevens te worden vermeld. Ook is in dit formulier opgenomen dat als sprake is van een nieuw te vestigen bedrijf, een ondernemingsplan (met exploitatie- en financieringsbegroting) moet worden overgelegd waaruit de volwaardigheid en levensvatbaarheid van het op te richten bedrijf blijkt. Nu sprake is van een nieuw te vestigen broeierij mocht verweerder van eiser verlangen om een ondernemingsplan van [B.V.] BV in te dienen, omdat deze informatie nodig is om de volwaardigheid van de nieuw te vestigen broeierij te kunnen toetsen.
22. De rechtbank stelt vast dat eiser het op 12 juli 2021 ingevulde agrarisch formulier op 13 juli 2021 aan verweerder heeft geretourneerd. Daarbij heeft eiser geen ondernemingsplan van [B.V.] BV gevoegd dat ziet op de vestiging van de broeierij op het perceel, met exploitatie- en financieringsbegroting. De door eiser in het formulier onder E omschreven bedrijfssituatie kan, anders dan door eiser ter zitting is betoogd, naar het oordeel van de rechtbank niet als ondernemingsplan worden aangemerkt.
Op 30 juli 2021 heeft de agrarisch adviseur met eiser en de beoogd huurder van het pand gesproken over het bouwplan. Daarbij is nogmaals gewezen op de noodzaak van het indienen van een ondernemingsplan. Tijdens dat gesprek zou eiser volgens de agrarisch adviseur hebben toegezegd een bedrijfsplan met een concrete onderbouwing van de opzet en haalbaarheid van de broeierij in te dienen. Ondanks een herhaald verzoek is dit echter nooit ontvangen. Eiser heeft in zijn reactie van 11 november 2021 aan de rechtbank gesteld dat hij op 30 juli 2021 een bedrijfsplan heeft overhandigd aan de agrarisch adviseur. Dit is echter niet met verifieerbare gegevens onderbouwd. Gelet op de e-mails in het dossier is dit ook niet aannemelijk geworden. Verder bestaat het bedoelde bedrijfsplan, dat bij de brief van 11 november 2021 aan de rechtbank is gevoegd, uit een opsomming van de planregels en waarom [B.V.] hier volgens eiser aan voldoet. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank niet als ondernemingsplan, met exploitatie- en financieringsbegroting, worden aangemerkt.
Bij e-mail van 5 augustus 2021 heeft verweerder bij eiser nagevraagd hoeveel tijd daadwerkelijk nodig is voor het aanleveren van de ontbrekende gegevens. Vast staat dat eiser de ontbrekende gegevens vervolgens niet heeft ingediend, ook niet nadat de agrarisch adviseur eiser bij e-mail van 16 augustus 2021 nogmaals de gelegenheid heeft gegeven de ontbrekende stukken voor 19 augustus 2021 aan te leveren. De rechtbank concludeert dat het eiser duidelijk was, dan wel duidelijk kon zijn, dat een ondernemingsplan nodig was voor het beoordelen van de aanvraag en dat hij dit ondernemingsplan niet binnen de verzochte termijn van 42 dagen heeft ingediend.
23. Het voorgaande brengt met zich dat de met zes weken verlengde beslistermijn is opgeschort met 42 dagen. Dit betekent dat de beslistermijn nog niet was verstreken toen verweerder bij besluit van 23 augustus 2021 de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld.
Conclusie
24. De rechtbank komt tot de slotsom dat geen sprake is van het niet tijdig bekendmaken van een besluit van rechtswege. Daarmee is niet voldaan aan artikel 8:55f, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:12, tweede lid, van die wet. Dat betekent dat voor eiser geen beroep bij de bestuursrechter openstaat. De rechtbank zal het beroep van eiser daarom niet-ontvankelijk verklaren.
25. Het beroep is niet-ontvankelijk.
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op voorbereiding van besluiten, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure daarop van toepassing is.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het tweede lid kan het bevoegd gezag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen.
Ingevolge het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°.
Ingevolge artikel 4.20b, eerste lid, van de Awb is, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
Ingevolge artikel 4.20c, eerste lid, maakt het bestuursorgaan de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
Ingevolge artikel 4:20d, eerste lid, verbeurt het bestuursorgaan, indien het bestuursorgaan de beschikking niet overeenkomstig artikel 4:20c binnen twee weken heeft bekendgemaakt, na een daarop volgende ingebrekestelling door de aanvrager een dwangsom vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling.
Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, niet aan een termijn gebonden. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Ingevolge het tweede lid verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 8:55f, eerste lid van de Awb kan de belanghebbende tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege beroep bij de bestuursrechter instellen. Ingevolge het tweede lid is afdeling 8.2.4a van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld AbRvS, 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:589 en AbRvS, 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3255.