ECLI:NL:RBDHA:2022:3828
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie opgelegd door het Uwv onterecht; re-integratie-inspanningen eiseres voldoende
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Coöperatieve Koninklijke Nederlandse Bloembollencentrale (U.A.) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een loonsanctie. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de loonsanctie ten onrechte had opgelegd, omdat de re-integratie-inspanningen van de eiseres in deze bijzondere zaak voldoende waren. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit van het Uwv.
De zaak begon met een besluit van het Uwv op 5 september 2019, waarin de eiseres werd verplicht om het loon van een werknemer door te betalen tot 4 september 2020. Dit besluit werd door de rechtbank als onterecht beoordeeld, omdat de omstandigheden rondom de re-integratie van de werknemer niet goed waren onderzocht. De werknemer was sinds 6 maart 2017 ziek en had een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
De rechtbank concludeerde dat de eiseres, ondanks het ontbreken van een duidelijke medische oorzaak voor het disfunctioneren van de werknemer, voldoende inspanningen had geleverd voor re-integratie. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet kon verwachten dat de eiseres in een periode waarin de medische oorzaak niet bekend was, adequaat had kunnen handelen in het kader van re-integratie. De rechtbank herroept het primaire besluit en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 2.568,-. Tevens moet het Uwv het griffierecht van € 354,- vergoeden.