ECLI:NL:RBDHA:2022:3825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
NL21.10712
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. de Keuning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van een asielaanvraag op grond van onvoldoende belangenafweging met betrekking tot gezinsleven en bloedwraak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit, in beroep ging tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had zijn aanvraag ingediend op basis van de vrees voor bloedwraak, die voortkwam uit een gewapende overval op zijn vader. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht had afgewezen, omdat de verklaringen van eiser over de bedreiging met bloedwraak niet geloofwaardig waren. De rechtbank vond dat de staatssecretaris niet alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken in zijn belangenafweging, met name met betrekking tot het gezinsleven van eiser in Nederland. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de weigering van een ambtshalve verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM betreft. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Irak uit te oefenen. De rechtbank gaf de staatssecretaris de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van het kind en de partner van eiser in de belangenafweging betrokken moeten worden. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser, die op € 1.518,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10712

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. de Groot).

ProcesverloopBij besluit van 8 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. Ook heeft verweerder geen aanleiding gezien om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. van Osta. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1990 en in het bezit te zijn van de Iraakse nationaliteit. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland en heeft op 23 februari 2019 een asielaanvraag ingediend. Eiser vreest bij terugkeer naar Irak voor bloedwraak. Zijn vader zou het slachtoffer zijn geweest van een gewapende overval, waarbij hij het pistool van de overvallers heeft afgepakt en hen heeft doodgeschoten. Eiser heeft verder verklaard dat hij op jonge leeftijd is verkocht door zijn grootouders van vaderszijde, maar in 2002 door de koper is teruggestuurd naar zijn grootouders van moederszijde omdat de vrouw van het gezin eiser slecht behandelde. Bij zijn grootouders was eiser eigenlijk ook niet welkom, omdat zij vanwege het risico op bloedwraak vreesden voor problemen. Tot slot heeft eiser verklaard dat de vijanden van zijn vader hem uiteindelijk op zijn werk in een restaurant hebben gevonden en hem hebben bedreigd met de dood. Daarop is eiser een week ondergedoken bij zijn werkgever en heeft hij uiteindelijk Irak verlaten, omdat hij geen oplossing zag voor het conflict. Eiser verbleef ruim vier jaar in Frankrijk, voordat hij in Nederland om asiel heeft gevraagd. In Nederland heeft hij een partner en kinderen.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond, [1] omdat verweerder eisers verklaringen over de bedreiging met bloedwraak niet geloofwaardig vindt. Deze verklaringen zijn volgens verweerder vaag en summier. Daarom komt eiser volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder ziet ook geen aanleiding om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM [2] te verstrekken. Hoewel eiser gezinsleven heeft met zijn Nederlandse partner en drie kinderen, onder wie één stiefkind, is niet gebleken van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Irak uit te oefenen.
Waarom is eiser het niet met verweerder eens?
3. Eiser stelt dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de bedreiging vanwege bloedwraak niet geloofwaardig is. Hij betwist dat hij summiere verklaringen heeft afgelegd over de situatie van zijn vader. Ook is het volgens hem niet opvallend dat zijn grootvader hem heeft geholpen bij het verkrijgen van een nationaliteitsverklaring, omdat zijn grootvader geen doelwit was. Dat laat onverlet dat als hij bij zijn grootouders was blijven wonen de kans groter zou worden dat zij bij het conflict betrokken zouden worden. Daar komt bij dat kinderen naarmate ze ouder worden meer bewegingsvrijheid krijgen en meer risico’s lopen. [3] Tot slot stelt eiser dat verweerder hem ten onrechte geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM heeft verstrekt. De belangen van de kinderen zijn niet betrokken in de gemaakte belangenafweging. Verder zijn er objectieve belemmeringen om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn gezinsleven in beroep diverse stukken overgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bedreiging met bloedwraak
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eisers verklaringen over de bedreiging vanwege bloedwraak ongeloofwaardig zijn. Hoewel eisers verklaringen overeenkomen met informatie uit algemene bronnen, volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat eisers verklaringen algemeen en summier zijn. Eiser heeft bijvoorbeeld niet verklaard hoeveel personen zijn vader hebben doodgeschoten of tot welke stam deze personen behoorden. Dit terwijl uit eisers verklaringen volgt dat diverse personen in zijn omgeving kennis zouden (moeten) hebben van deze gebeurtenis, waaronder zijn moeder, grootvader van moederskant en de restauranteigenaar waarvoor hij werkte. Deze laatste zou zelfs namens hem bemiddeld hebben met de vijanden van zijn vader. Verweerder stelt niet ten onrechte dat het bevreemdend is dat eiser geen nader onderzoek heeft verricht door bij deze personen te informeren. Dit lag wel op eisers weg, omdat het voor hem verstandig was om te weten voor welke stam hij moest vrezen. Eiser heeft nagelaten een risico-inschatting te maken. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde bloedvete. Daar komt bij dat verweerder het niet ten onrechte bevreemdend vindt dat eiser heeft verklaard dat hij drie jaar bij zijn grootouders van moederzijde heeft gewoond, terwijl zij dit niet wilden uit vrees voor bloedwraak en die verklaring niet strookt met eisers verklaring dat met de andere stam is afgesproken dat enkel zijn vader en hij het doelwit zouden zijn. Of het bevreemdend is dat eisers grootvader hem daarna heeft geholpen bij het verkrijgen van een nationaliteitsverklaring, maakt dit – wat daar ook van zij – niet anders. Verder vindt verweerder het niet ten onrechte bevreemdend dat eiser geen verklaring heeft voor waarom er meer dan 20 jaar is verstreken sinds de overval op zijn vader en de eerste poging tot bloedwraak. Verweerder stelt niet ten onrechte dat dit tijdsverloop afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het conflict. Eisers stelling dat naarmate hij ouder werd hij meer risico liep omdat hij meer bewegingsvrijheid had, doet geen afbreuk aan het bovenstaande. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd. De aangehaalde passage uit het ambtsbericht leidt niet tot een ander oordeel omdat deze passage ziet op de (maatschappelijke) positie van minderjarigen in Irak en geen verband houdt met bloedwraak. Tot slot stelt verweerder niet ten onrechte dat het feit dat eiser vier jaar in Frankrijk heeft verbleven zonder een verzoek om internationale bescherming in te dienen, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen over de bloedvete. Aan eisers stelling dat hij in Frankrijk geen toegang had tot de asielprocedure gaat de rechtbank voorbij, nu hij deze stelling op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt.
5. Geconcludeerd wordt dat verweerder eisers asielaanvraag heeft kunnen afwijzen.
Artikel 8 van het EVRM
6. Niet in geschil is dat hier sprake is van beschermenswaardig gezinsleven. Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM [4] en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [5] moet de rechter vol toetsen of verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar heeft betrokken. De rechter moet de uitkomst van die belangenafweging enigszins terughoudend toetsen. Bij alle besluiten over kinderen moeten hun belangen een eerste overweging vormen [6] .
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval niet kenbaar alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Verweerder neemt in het bestreden besluit het standpunt in dat er geen sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Irak uit te oefenen ‘omdat niet is gebleken van omstandigheden die het eiser of zijn gezin onmogelijk maken om aldaar te verblijven: eiser heeft de Iraakse nationaliteit, zijn partner is van Iraakse afkomst en het kind heeft gelet op de afkomst ook banden met het land van herkomst. Daarnaast is ook niet gebleken van een subjectieve belemmering.’
6.2
De grond van eiser dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in zijn belangenafweging heeft betrokken slaagt. Verweerder noemt in het bestreden besluit ‘het kind’ en overweegt dat er geen sprake is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Irak uit te oefenen. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat het belang van dit kind vooropgesteld wordt (en een eerste overweging vormt). Bovendien heeft eiser aangevoerd dat hij gezinsleven heeft met zijn partner, zijn stiefdochter (uit 2008) en zijn dochter (uit 2019). De biologische en gezagdragende vader van het stiefkind staat het niet toe dat dit kind naar Irak zou verhuizen, omdat hij dan geen omgang meer met haar kan hebben. Verweerder is hierop in het bestreden besluit (of in het verweerschrift) niet ingegaan. Eiser heeft verder aangevoerd dat zijn partner niet de Iraakse maar de Iraanse nationaliteit heeft. Daarom kan er volgens eiser niet zonder nader onderzoek vanuit worden gegaan dat zij toegang tot Irak heeft. Ook hierop is verweerder niet ingegaan. Integendeel, verweerder meldt zonder verdere toelichting dat de partner van Iraakse afkomst is.
Wat betekent dit voor het bestreden besluit?
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin is overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een ambtshalve verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder dient op dit onderdeel een nieuw besluit te nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Het bestreden besluit blijft voor het overige in stand.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de weigering eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).
2.Het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Eiser doet daarbij een beroep op het algemeen ambtsbericht Irak van het ministerie van Buitenlandse Zaken van december 2019, pagina’s 59 en 60.
4.Arrest van 28 juni 2011, Nunez tegen Noorwegen, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD005559709.
5.Uitspraak van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1503.
6.Arresten van het EHRM van 3 oktober 2014, Jeunesse tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810, en 8 november 2016, El Ghatet tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2016:1108JUD005697110.