ECLI:NL:RBDHA:2022:3788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
AWB 20/8193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en huwelijk

In deze zaak hebben eisers, een Ghanese vrouw en haar dochter, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij de echtgenoot van eiseres. Eerder was een vergelijkbare aanvraag afgewezen omdat de duurzame en exclusieve relatie niet voldoende was aangetoond. Na hun huwelijk hebben eisers opnieuw een aanvraag ingediend, vergezeld van een gelegaliseerde huwelijksakte en aanvullende documenten. De verweerder heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat er feitelijk invulling werd gegeven aan het gezinsleven, gezien de tegenstrijdige verklaringen tijdens het simultaan gehoor. De rechtbank oordeelt dat het enkele feit dat er een rechtsgeldig huwelijk is gesloten, niet betekent dat er automatisch sprake is van een werkelijk huwelijks- of gezinsleven. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die bevestigen dat er indicaties kunnen zijn voor nader onderzoek naar het feitelijk gezinsleven, ook al is er een huwelijksakte overgelegd. De rechtbank concludeert dat de vele tegenstrijdige verklaringen van eisers niet opwegen tegen de enkele overeenstemmende verklaringen en dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat er geen feitelijke invulling aan het gezinsleven wordt gegeven. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8193
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 25 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres,

V-nummer: [#]
en
haar minderjarig kind:
[eiseres 2], eiseres 2,
V-nummer: [#]
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J. Werner),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.J. Hofstra).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’ (referent) afgewezen.
Bij besluit van 8 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 8 december 2021 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Voorts zijn verschenen referente en een tolk, [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eisers hebben allebei de Ghanese nationaliteit. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1982 en eiseres 2, op [geboortedatum] 2013. Referent heeft de Nederlandse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1955. Op 9 juli 2019 hebben eisers een aanvraag ingediend voor verblijf bij referent. Eiseres stelt dat zij een duurzame en exclusieve liefdesrelatie heeft met referent en eiseres 2 haar dochter is.
1.1
Eiseres heeft eerder, op 4 maart 2016, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in de Toegang en Verblijf (TEV) procedure. Ook toen betrof het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’, maar toen op basis van een partnerrelatie met referent. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres destijds afgewezen omdat de gestelde duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent onvoldoende aangetoond was. Eiseres is hiertegen in bezwaar gegaan en in de bezwaarprocedure zijn referent en eiseres simultaan gehoord. Dit bezwaar is ongegrond verklaard omdat eiseres en referent door de tegenstrijdige verklaringen tijdens het simultaan gehoor hun gestelde relatie onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt. De Afdeling [1] heeft het hoger beroep bij uitspraak van 9 november 2017 [2] ongegrond verklaard.
1.2
Op 4 december 2017 is eiseres met referent getrouwd in [plaats] . Vervolgens hebben eiseres en referent op 9 juli 2019 de onderhavige aanvraag ingediend voor verblijf bij referent, waarbij zij een gelegaliseerde huwelijksakte hebben overgelegd. Verweerder heeft eiseres en referent bij brieven van 18 september 2019 en 9 oktober 2019 verzocht een aantal vragen uitgebreid en gedetailleerd te beantwoorden en de antwoorden te onderbouwen met bewijsstukken. Eiseres en referent hebben bij brieven van 29 november 2019 en 2 december 2019 hier antwoord op gegeven en een aantal stukken overgelegd. Vervolgens heeft er op 5 maart 2020 een simultaan gehoor plaatsgevonden met eiseres en referent.
Verweerders besluitvorming
2. Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen omdat niet is aangetoond dat er feitelijk invulling wordt gegeven aan het gezinsleven. Dat eiseres en referent een huwelijk zijn aangegaan maakt dit niet anders. Met de onderhavige aanvraag is door de vele tegenstrijdigheden in het simultaan gehoor van 5 maart 2020 een werkelijk huwelijks- of gezinsleven niet aannemelijk gemaakt.
Beroepsgronden
3. Eisers voeren, samengevat, aan dat eiseres en referent gehuwd zijn en daarmee niet vallen onder artikel 3.14, onder b, van het Vb [3] , maar onder artikel 3.14, onder a, van het Vb. Zij hebben volgens paragraaf B7/5 van de Vc [4] hun huwelijk aangetoond en daarmee voldoen zij aan de voorwaarde gesteld in artikel 3.14, onder a, van het Vb. Dit artikel stelt geen andere eisen dan de enkele geldigheid naar Nederlands internationaal privaatrecht en het criterium “werkelijk huwelijks- en gezinsleven” uit artikel 16 eerste lid, onder b van de Gezinsherenigingsrichtlijn [5] is voor gehuwden niet geïmplementeerd in het nationale recht. Verweerders standpunt dat artikel 16, eerste lid onder b van de Gezinsherenigingsrichtlijn (ook) is geïmplementeerd in artikel 15 en 16 van de Vw [6] is onjuist.
Eisers voeren subsidiair aan dat ook al zou artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn wel geïmplementeerd zijn in artikel 15 en 16 van de Vw, dat deze artikelen verwijzen naar artikel 3.14 van het Vb, hetgeen geen kan-bepaling betreft en dus geen beoordelingsvrijheid geeft aan verweerder. Hierdoor is het voor het aannemen van een rechtsgeldig huwelijk voldoende dat er een naar internationaal privaatrecht geldig huwelijk is gesloten. Daar is hier sprake van.
Tot slot voeren eisers aan dat verweerder niet draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom enkele (gestelde) tegenstrijdige verklaringen voldoende zijn om aan te nemen dat er geen sprake is van een werkelijk huwelijks- en gezinsleven.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat er een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk is gesloten.
5. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat met het enkel rechtsgeldig sluiten van het huwelijk de eis van een werkelijk huwelijks- of gezinsleven niet mag worden gesteld. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020 [7] . De Afdeling heeft daarin geoordeeld, dat met het overleggen van een huwelijksakte in beginsel aan de bewijslast is voldaan, maar dat er indicaties kunnen zijn om toch te beoordelen of er sprake is van een werkelijk huwelijks- of gezinsleven. De Afdeling acht nader onderzoek naar het feitelijk gezinsleven niet in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn, omdat artikel 5, tweede lid, van de richtlijn in die mogelijkheid voorziet. Weliswaar betrof het in die zaak anders dan de onderhavige zaak een nareisaanvraag, maar de rechtbank ziet niet in waarom dat anders zou zijn. Daar komt bij dat ook deze rechtbank en zittingsplaats in een uitspraak van 27 juli 2021 [8] , in een zaak waarin het geen nareis betrof, heeft geoordeeld dat het enkele feit dat eiseres en referent een rechtsgeldig huwelijk hebben gesloten, los staat van de vraag of sprake is van feitelijk gezinsleven.
De rechtbank overweegt dat een onderzoek naar het bestaan van een werkelijk huwelijks- of gezinsleden niet af doet aan het doel en het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Als er geen sprake is van feitelijk gezinsleven, bestaat er geen gezinsleven dat voor bescherming in aanmerking komt.
5.1
Daar komt nog het volgende bij.
In artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn is bepaald dat de lidstaten uit hoofde van de richtlijn en op voorwaarde dat aan de in hoofdstuk IV en artikel 16 gestelde voorwaarden is voldaan, toestemming geven tot toegang en verblijf aan onder andere de echtgenoot van de gezinshereniger. Volgens de Transponeringstabel bij de implementatie van die richtlijn [9] is artikel 4 geïmplementeerd in onder andere artikel 3.14 van het Vb.
In artikel 16, eerste lid onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn is bepaald dat de lidstaten een verzoek tot toegang met het oog op gezinshereniging (onder andere) kunnen afwijzen wanneer de gezinshereniger geen werkelijk huwelijks- of gezinsleven onderhoudt met het gezinslid.
Volgens de Transponeringstabel is dit artikel, samen met artikel 16, eerste lid onder c, geïmplementeerd in de artikelen 18, eerste lid onder f, en 19 van de Vw.
Artikel 4 van de Gezinsherenigingsrichtlijn stelt dus expliciet dat aan de voorwaarden van artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn moet worden voldaan. De rechtbank leidt ook hieruit af, dat er sprake moet zijn van een werkelijk huwelijks- of gezinsleven.
6. Voor zover eisers aanvoeren dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen familie- en gezinsleven zou bestaan omdat eiseres en referent enkel een paar (gestelde) tegenstrijdige verklaringen hebben gedaan, oordeelt de rechtbank als volgt. Eiseres en referent hebben, zoals verweerder in het primaire besluit uitgebreid uiteen heeft gezet, vele tegenstrijdige of vage verklaringen afgelegd. Zo wist referent niet de namen te noemen van de middelste kinderen van referent, wist hij de naam van de vader van eiseres niet en wist hij niet dat deze slechts twee weken daarvóór was overleden. Bovendien hebben eiseres en referent vaag of tegenstrijdig verklaard over de periode, de omstandigheden en de activiteiten tijdens het (eerste) verblijf van referent in Ghana. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geoordeeld dat het gestelde werkelijk huwelijks- of gezinsleven onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De enkele overeenstemmende verklaringen wegen niet op tegen de vele tegenstrijdige verklaringen over essentiële onderdelen van hun gestelde relatie. De rechtbank merkt daarbij op dat eiseres geen van de door verweerder genoemde tegenstrijdigheden heeft betwist. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2022.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.201706926/1/V3.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
6.Vreemdelingenwet 2000.
9.Staatsblad 2004, 496.