ECLI:NL:RBDHA:2022:3778
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Verlof voor tenuitvoerlegging van een Belgisch vonnis inzake rechtsvermoeden van overlijden
In deze zaak verzoekt verzoekster, de moeder van de verweerder, om verlof voor de tenuitvoerlegging van een Belgisch vonnis van 15 oktober 2018, waarin een rechtsvermoeden van overlijden is vastgesteld ten aanzien van haar zoon. De rechtbank te Brussel heeft verklaard dat de verweerder, geboren op [geboortedatum], vermoedelijk op [datum] 1998 is overleden. Verzoekster vraagt primair om het Belgische vonnis in Nederland ten uitvoer te leggen en subsidiair om erkenning van dit vonnis in Nederland. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, en de mondelinge behandeling vond plaats op 16 februari 2022, waarbij de verweerder niet is verschenen.
De rechtbank overweegt dat op basis van het Verdrag tussen Nederland en België, dat sinds 1 september 1929 van kracht is, rechterlijke beslissingen in burgerlijke zaken in de andere Staat erkend dienen te worden. Artikel 11 van dit verdrag stelt dat een beslissing, gegeven door een rechter van een vreemde Staat, in Nederland uitvoerbaar is indien aan de voorwaarden van het verdrag is voldaan. De rechtbank concludeert dat het verzoek om verlof voor tenuitvoerlegging van het Belgische vonnis kan worden verleend, omdat aan de voorwaarden is voldaan. Het subsidiair verzochte hoeft daarom niet verder te worden besproken.
De rechtbank verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en compenseert de proceskosten. De beslissing is gegeven door mr. H.J. Vetter en openbaar uitgesproken op 21 februari 2022.