ECLI:NL:RBDHA:2022:3757

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
C/09/584028 / FA RK 19-8756
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking over gezag, hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie

Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Den Haag een eindbeschikking uitgesproken in een zaak betreffende het gezag, de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de kinderalimentatie van twee minderjarige kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.T.R.J. Bracke, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen en een zorgregeling te creëren waarbij de kinderen gelijkmatig tussen beide ouders zouden verblijven. De vader, vertegenwoordigd door mr. E.L. de Craen, verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen en om hem met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds september 2019 bij de vader wonen en dat hij de dagelijkse zorg voor hen op zich heeft genomen. De rechtbank concludeert dat het in het belang van de kinderen is om hun hoofdverblijfplaats bij de vader vast te stellen, gezien de feitelijke situatie en de stabiliteit die hij biedt. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om het eenhoofdig gezag af te wijzen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de moeder niet in staat zou zijn om gezamenlijke beslissingen te nemen. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen in eerste instantie begeleid contact met de moeder zullen hebben, met als doel te werken naar een co-ouderschapsregeling. Daarnaast is de kinderalimentatie vastgesteld op € 76,- per kind per maand, te betalen door de moeder aan de vader. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 19-8756
Zaaknummer: C/09/584028
Datum beschikking: 4 april 2022
Gezag, hoofdverblijfplaats, zorgregeling c.q. omgangsregeling en kinderalimentatie

Beschikking op het op het op 14 november 2019 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.T.R.J. Bracke in Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.L. de Craen in Den Haag (voorheen: mr. M.C. Carli-Lodder in Den Haag).
Als informant wordt aangemerkt:

[gecertificeerde instelling] ,

de gecertificeerde instelling,
hierna: [gecertificeerde instelling] .

Procedure

Bij beschikking van 6 november 2020 van deze rechtbank is:
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht om, naast het onderzoek in het kader van gezag en omgang, een beschermingsonderzoek te verrichten en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
  • bepaald dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] de vrouw
  • iedere verdere beslissing ten aanzien van de echtscheiding en de nevenvoorzieningen aangehouden.
Bij beschikking van 15 maart 2021 van deze rechtbank is – voor zover hier van belang –:
  • de echtscheiding uitgesproken tussen de vader en de moeder;
  • bepaald dat de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats 1] , Verenigd Koninkrijk, en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats 2] , Verenigd Koninkrijk,
  • bepaald dat het contact tussen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en de moeder
  • bepaald dat de moeder met ingang van 15 maart 2021
  • iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling c.q. omgangsregeling, de kinderalimentatie en de proceskosten aangehouden.
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de stukken, waaronder nu ook van:
  • het F4-formulier van 14 december 2021, van de moeder, met bijlagen;
  • het e-mailbericht van 6 februari 2022 van de vader, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 7 februari 2022 van de moeder, met bijlagen;
  • het bericht van 16 februari 2022 van [jeugdhulporganisatie 2] ;
  • het F9-formulier van 14 maart 2022 van de vader, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 14 maart 2022 van de moeder, met bijlagen;
  • het e-mailbericht van 17 maart 2022 van de vader, met bijlagen.
Op 18 maart 2022 is de behandeling op de zitting met gesloten deuren voortgezet in de vorm van
een gecombineerde behandelingvan zowel de onderhavige verzoeken als de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en vervanging van de gecertificeerde instelling (C/09/622203 en JE RK 21-2942) en het verzoek ten aanzien van de geschillenregeling (C/09/622054 en JE RK 21-2919). Op deze verzoeken zal bij afzonderlijke beschikking worden beslist. Op het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling is reeds mondeling beslist. De schriftelijke uitwerking daarvan is in een afzonderlijke beschikking vastgelegd.
Op de zitting zijn verschenen:
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat en een tolk;
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat;
  • [naam medewerker 1] en [naam medewerker 2] namens [gecertificeerde instelling] .
[gecertificeerde instelling] heeft op de zitting nadere stukken overgelegd.

Voorliggende verzoeken en verweer

De moeder verzoekt:
  • primair: de hoofdverblijfplaats van de kinderen vast te stellen bij de moeder;
    subsidiair: te bepalen dat op ieder adres één kind wordt ingeschreven, zodat beide ouders gebruik kunnen maken van de fiscale tegemoetkomingen;
  • een zorgregeling vast te stellen, waarbij de kinderen 50% van de tijd bij de moeder zullen verblijven en 50% van de tijd bij de vader, dan wel de ene week bij de moeder zullen verblijven en de andere week bij de vader, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, zulks conform het schema dat is gevoegd bij het concept-ouderschapsplan;
  • een door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie vast te stellen van
€ 229,67 per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vader voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens verzoekt de vader, zoals dat verzoek nu luidt, zelfstandig:
  • (naar de rechtbank begrijpt)
  • subsidiair: de hoofdverblijfplaats van de kinderen vast te stellen bij de vader;
  • de eindbeslissing over de zorg- c.q. omgangsregeling aan te houden voor de duur van negen maanden;
  • de draagkracht van de vader en moeder opnieuw te berekenen aan de hand van de huidige inkomensgegevens;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Toelaten stukken
Namens de moeder is op de zitting bezwaar gemaakt tegen de door de vader ingediende stukken van 17 maart 2022.
De rechtbank zal de bijgevoegde e-mail van 16 maart 2022 van [jeugdhulporganisatie 2] toestaan en de overige bijlagen buiten beschouwing laten. Op de zitting heeft de rechtbank de inhoud van deze e-mail met de moeder besproken en de moeder heeft hier – zelf en bij monde van haar advocaat – op kunnen reageren. De rechtbank is van oordeel dat de moeder hiermee voldoende in de gelegenheid is gesteld om (mondeling) verweer te voeren en dat haar recht op een eerlijk proces op deze manier voldoende is gewaarborgd.
Gezag
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten.
Inhoudelijke beoordeling
De vader handhaaft zijn verzoek om hem met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten. Hij stelt ter onderbouwing van zijn verzoek dat de moeder en hij al jaren niet dan wel onvoldoende in staat zijn om gezamenlijke afspraken te maken over de kinderen. Door de slechte verstandhouding tussen de ouders is er geen communicatie mogelijk. De vader is al jaren de hoofdopvoeder van de kinderen en neemt de dagelijkse beslissingen in het leven van de kinderen. Hij probeert in contact komen met de moeder over belangrijke gezagsbeslissingen, maar omdat dit niet lukt worden gezagsbeslissingen uitgesteld en bemoeilijkt.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de vader. De moeder is van mening dat het belangrijk is dat beide ouders betrokken worden en betrokken blijven bij beslissingen over de kinderen. De vader werkt dit echter tegen.
De rechtbank overweegt dat het wettelijk uitgangspunt is dat de ouders na hun uiteengaan gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast blijven. Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezamenlijk gezag op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel zijn de gronden van artikel 1:251a eerste en derde lid BW van overeenkomstige toepassing. Het gezamenlijk gezag kan dus worden beëindigd, als a) er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
De rechtbank concludeert dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, omdat er al geruime tijd geen contact meer is tussen de moeder en de kinderen.
De rechtbank is, uit de stukken en uit wat op de zitting naar voren is gebracht, gebleken dat het de ouders al geruime tijd niet lukt om op een constructieve wijze samen te werken en onderling te communiceren. Verschillende hulpverleningstrajecten zijn vroegtijdig, zonder overeenstemming tussen de ouders, beëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader echter onvoldoende aangetoond dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke beslissingen over de kinderen te nemen of dat de moeder recent gezagsbeslissingen heeft belemmerd of geblokkeerd, waardoor de kinderen klem of verloren raken, zonder dat hier verbetering in lijkt te komen binnen afzienbare tijd. Het enkele feit dat de vader aangeeft dat er geen communicatie mogelijk is tussen de ouders, is onvoldoende om dit aan te nemen. Ook is de rechtbank niet gebleken dat een wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Wel is de rechtbank duidelijk geworden dat de strijd tussen de ouders ernstig is verhard en dat de kinderen hier last van hebben. De rechtbank verwacht van de ouders dat zij er in het belang van de kinderen, samen met de betrokken hulpverlening, alles aan zullen doen om hun communicatie te verbeteren en de kinderen niet nog verder in hun strijd te betrekken. Mede hierom acht de rechtbank het van belang om het gezamenlijk gezag in stand te laten. De rechtbank zal gelet op al het voorgaande het verzoek van de vader om hem voortaan met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten, afwijzen.
Hoofdverblijfplaats
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
Inhoudelijke beoordeling
De vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen, omdat hij sinds september 2019 de volledige zorg voor de kinderen op zich heeft genomen. De kinderen ontwikkelen zich ook goed bij de vader.
De moeder verzoekt (primair) om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, gelet op de houding van de vader en omdat er dan beter uitvoering kan worden gegeven aan een gelijke zorgverdeling. De moeder heeft een stabiele baan en een geschikte woning, in tegenstelling tot de vader die werkloos stelt te zijn en de voormalige echtelijke woning moet verkopen. De moeder is de stabiele factor in het leven van de kinderen. Zij vindt het daarom meer in het belang van de kinderen dat hun hoofdverblijfplaats bij haar wordt vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de kinderen is om hun hoofdverblijfplaats bij de vader vast te stellen. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de stukken en uit wat op de zitting met de ouders is besproken, is gebleken dat de vader – wat de redenen daarvoor ook zijn – in ieder geval al sinds september 2019 het merendeel van de zorg voor de kinderen draagt en dat de kinderen sindsdien bij hem wonen. Met de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader wordt in juridisch opzicht recht gedaan aan de feitelijke situatie tot op heden. De rechtbank zal het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen dus toewijzen, onder afwijzing van het verzoek van de moeder.
Zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken tot vaststelling van een zorgregeling.
Inhoudelijke beoordeling
De moeder handhaaft haar verzoek om een co-ouderschapsregeling vast te stellen. Zij heeft de kinderen vanaf september 2021 tot november 2021 slechts vijf keer gezien bij [jeugdhulporganisatie 2] . Nadien is de hulpverlening, door toedoen van de vader gestopt. Omdat er inmiddels alweer enige tijd geen contact is tussen de moeder en de kinderen, begrijpt zij dat een opbouw in de contacten noodzakelijk is. De moeder stelt daarom voor dat het contact met de kinderen
eerst een aantal keer bij haar thuis wordt begeleid door [gecertificeerde instelling] . Het vertrouwen in [jeugdhulporganisatie 2] is de moeder verloren en zij verzet zich tegen begeleiding van het contact door [jeugdhulporganisatie 2] .
De vader geeft aan dat er sinds de vorige zitting helaas slechts beperkte voortgang is geboekt met een zorgvuldig opgezet contactherstel tussen de moeder en de kinderen. De omgangsbegeleiding bij [jeugdhulporganisatie 2] is stilgezet, nadat de vader – zo heeft [jeugdhulporganisatie 2] ook zelf erkend –een terechte klacht heeft ingediend tegen de betrokken omgangsbegeleider bij [jeugdhulporganisatie 2] . De vader heeft nog wel steeds het vertrouwen in [jeugdhulporganisatie 2] als organisatie om het contact tussen de moeder en de kinderen op een veilige manier te begeleiden. De vader benadrukt dat hij niet tegen contact is tussen de moeder en de kinderen, maar dat een gedegen en zorgvuldige opbouw mogelijk is. Hij stelt zich dan ook op het standpunt dat het nu niet mogelijk is om een zorgregeling vast te stellen en verzoekt om het verzoek over de zorgregeling aan te houden voor de duur van negen maanden.
[gecertificeerde instelling] heeft op de zitting aangegeven dat kort voor de zitting, op 14 maart 2022, een schriftelijke aanwijzing aan de vader is gegeven over het hervatten van de zorgregeling. Deze schriftelijke aanwijzing houdt het volgende in: “
U brengt [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op woensdag in de even weken om 13.30 uur naar ons kantoor op de [adres] , [postcode] [plaats] en haalt de kinderen hier weer om 17.00 uur op.”De moeder is op dat moment op het kantoor van [gecertificeerde instelling] aanwezig, zodat zij contact kan hebben met de kinderen. Zij mag de kinderen dan ook meenemen naar haar huis. [gecertificeerde instelling] benadrukt nogmaals dat contactherstel met de moeder in het belang is van de kinderen en dat er geen bezwaren zijn tegen onbegeleid contact en een co-ouderschapsregeling.
Omdat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal vaststellen, zal de rechtbank een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen vaststellen die zij in het belang van de kinderen acht.
Uit de stukken en uit wat op de zitting naar voren is gebracht, leidt de rechtbank af dat beide ouders welwillend staan tegenover het herstellen van het contact tussen de moeder en de kinderen en een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen. Daarbij is de rechtbank gebleken dat het de ouders op dit moment echter niet lukt om deze zorgregeling in onderling overleg dan wel met behulp van de betrokken hulpverlening vorm te geven. Het contact tussen de moeder en de kinderen is sinds november 2021 zelfs – na het vastlopen van het traject bij [jeugdhulporganisatie 1] – opnieuw gestagneerd doordat de omgangsbegeleiding bij [jeugdhulporganisatie 2] is gestopt. De ouders verschillen nu van mening over wie (of welke organisatie) het contact tussen de moeder en de kinderen, in ieder geval in eerste instantie, zou moeten begeleiden. De vader heeft zijn vertrouwen in [jeugdhulporganisatie 2] teruggewonnen, maar de moeder is het vertrouwen in [jeugdhulporganisatie 2] inmiddels verloren en vreest dat de vader [jeugdhulporganisatie 2] volledig ‘in de tang’ heeft. De rechtbank acht het, gelet op de complexe echtscheidingsproblematiek binnen dit gezin en omdat de kinderen de moeder opnieuw voor een langere periode niet hebben gezien, noodzakelijk dat het contact tussen de moeder en de kinderen in eerste instantie kort via [gecertificeerde instelling] plaatsvindt. De rechtbank gaat daarmee dus voorbij aan de wens van de vader dat [jeugdhulporganisatie 2] de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen opnieuw zal begeleiden. De rechtbank begrijpt dat de vader het vanwege de strijd tussen hem en [gecertificeerde instelling] wellicht niet wenselijk acht dat de begeleiding van de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen via [gecertificeerde instelling] verloopt, maar in dat kader geeft de rechtbank de vader mee dat hij zich moet realiseren dat [gecertificeerde instelling] tot 22 september 2022 belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de kinderen, wat een gedwongen maatregel is waarbij de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen – die ook te maken heeft met het ontbreken van het contact tussen de moeder en de kinderen – dient te worden weggenomen. Daarbij benadrukt de rechtbank ook nogmaals dat het van eminent belang is dat de vader en [gecertificeerde instelling] (net zo als, vanzelfsprekend, ook de moeder) een streep zetten onder het verleden en in het belang van de kinderen de samenwerking met elkaar aangaan. De rechtbank acht een professionele instantie als [gecertificeerde instelling] – mogelijk door het inzetten van andere jeugdbeschermers dan de eerder betrokkenen voor de omgangsbegeleiding – in staat de begeleiding van het contactherstel tussen de moeder en de kinderen adequaat vorm te geven.
De rechtbank is daarbij verder van oordeel dat binnen de huidige ondertoezichtstelling door de ouders en [gecertificeerde instelling] voortvarend moet worden toegewerkt naar een volledig onbegeleide co-ouderschapsregeling tussen de moeder en de kinderen. Anders dan de vader, ziet de rechtbank geen contra-indicaties voor het vaststellen van een co-ouderschapsregeling. Zowel [jeugdhulporganisatie 1] , als [jeugdhulporganisatie 2] – wat er van de totstandkoming van het advies van die laatste organisatie ook zij – als [gecertificeerde instelling] zien geen gegronde redenen waarom de kinderen niet mede door de moeder kunnen worden opgevoed. Het doel van de rechtbank is dan ook om het contact tussen de moeder en de kinderen zo snel mogelijk begeleid te herstellen, zodat de kinderen uiteindelijk op een duurzame basis bij de moeder kunnen zijn in de vorm van een co-ouderschapsregeling. Om dat succesvol te laten verlopen, wordt van vader gevraagd om – hoe moeilijk wellicht ook – zijn emotionele toestemming aan de kinderen te geven. Bij de moeder wordt er nogmaals een beroep op haar geduld gedaan. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen bepaald en uitgevoerd zal worden conform de aanwijzingen van [gecertificeerde instelling] in het kader van de ondertoezichtstelling, waarbij in de komende zes maanden moet worden toegewerkt naar een co-ouderschapsregeling in de vorm van een week-op-week-af-regeling met als wisselmoment de vrijdagmiddag na school. Door het wisselmoment op school te laten plaatsvinden, wordt het contact tussen de ouders geminimaliseerd, wat de rechtbank op dit moment in het belang van de kinderen acht.
De rechtbank geeft de ouders nog mee dat het in het belang van de kinderen is om de overdrachtsmomenten bij [gecertificeerde instelling] rustig te laten verlopen. Verder benadrukt de rechtbank expliciet dat [gecertificeerde instelling] het tempo van de opbouw van begeleid contact naar een co-ouderschapsregeling met de moeder bepaalt, daarbij rekening houdend met de draagkracht van de kinderen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de vader verzocht, het verzoek over de zorgregeling aan te houden voor de duur van negen maanden en zal het meer of anders verzochte afwijzen.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de ouders en de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om te beslissen op de verzoeken tot vaststelling van een kinderalimentatie.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 23 november 2007, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Bij beschikking van 15 maart 2021 is bepaald dat de moeder
voorlopigeen kinderalimentatie voor de kinderen aan de vader zal voldoen van € 75,- per kind per maand. De kinderalimentatie is vastgesteld aan de hand van de volgende uitgangspunten: de behoefte van de kinderen bedraagt € 1.457,- in 2021, de draagkracht van de vader bedraagt
€ 1.460,- per maand in 2021, de draagkracht van de moeder bedraagt € 373,- per maand in 2021 en de zorgkorting is 10%. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt de kinderalimentatie voor de kinderen afgerond € 76,- per maand.
Hoewel beide ouders nieuwe financiële stukken in het geding hebben gebracht – de moeder in de vorm van loonstroken van oktober tot en met december 2021 en de vader in de vorm van een TOZO-jaaropgave 2021 – hebben zij nadien naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld en onderbouwd op basis waarvan de rechtbank de behoefte van de kinderen dan wel de draagkracht van de ouders nu opnieuw zou moeten berekenen. De rechtbank zal de voorlopige kinderalimentatie in het belang van de kinderen daarom nu definitief vaststellen. Dit betekent dat de moeder aan de vader, met ingang van de datum van de beschikking en vervolgens telkens bij vooruitbetaling, een kinderalimentatie voor de kinderen dient te betalen van € 76,- per kind per maand. De rechtbank zal het meer of anders verzochte afwijzen. Daarbij merkt de rechtbank reeds op voorhand op dat vanaf het moment dat uitvoering wordt gegeven aan de co-ouderschapsregeling, zoals hiervoor is overwogen, rekening moet worden gehouden met een zorgkorting van 35%. De ouders dienen, eventueel met behulp van de advocaten, op basis van de in de beschikking van 15 maart 2021 opgenomen uitgangspunten, zelf een nieuwe berekening te maken.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats 1] , Verenigd Koninkrijk;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats 2] , Verenigd Koninkrijk;
hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vader;
bepaalt in het kader van de vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de aard, duur en frequentie van het contact tussen de moeder en voornoemde minderjarigen wordt bepaald door en uitgevoerd conform de aanwijzingen van [gecertificeerde instelling] , in het kader van de ondertoezichtstelling, waarbij dient te worden toegewerkt naar een co-ouderschapsregeling, waarbij de kinderen bij de moeder zijn volgens een week-op-week-af-regeling met als wisselmoment de vrijdagmiddag na school;
bepaalt dat de moeder met ingang van heden een kinderalimentatie aan de vader dient te voldoen voor voornoemde minderjarigen van € 76,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vader te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.T.W. van Ravenstein, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. S. Sluijmer, griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van
4 april 2022.