Overwegingen
1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum], [geboortedatum2] en [geboortedatum3]. Zij hebben de Eritrese nationaliteit. Eisers stellen de zussen en broer van referent te zijn en wensen verblijf bij referent. Referent is geboren op [geboortedatum4]. Referent is op 15 september 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.Op 28 juli 2020 is aan referent een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend.
2. Op 11 december 2015 heeft referent aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRMingediend voor eisers. Deze aanvragen zijn bij besluit van 22 augustus 2016 afgewezen. Eisers hebben hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.
3. Op 10 maart 2020 heeft referent ten behoeve van eisers opnieuw aanvragen voor een mvv met als doel verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM ingediend. Op deze datum heeft referent eveneens een opvolgende aanvraag ingediend voor een mvv in het kader van nareis van de ouders van referent en eisers.
4. Ter onderbouwing van de identiteit van en de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent zijn bij deze aanvragen de volgende documenten overgelegd:
- ongedateerde brief van de heer [naam6], Vluchtelingenwerk (Papendrecht),
- ongedateerde verklaringen met betrekking tot hechte banden tussen referent en eisers,
- UNHCR kaart van [naam5],
- originele doopakten van eisers met vertaling.
5. Verweerder heeft de aanvragen bij besluit van 14 oktober 2020 afgewezen omdat de aanvraag van een mvv met als doel nareis van de ouders van eisers is afgewezen. Eisers en hun ouders worden, vanwege die afwijzing, niet van elkaar gescheiden en kunnen hun gezinsleven buiten Nederland voortzetten.
Verweerder stelt zich, voor het geval eisers zonder hun ouders verblijf beogen bij referent, op het standpunt dat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat sprake is van een te beschermen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent blijkt niet uit de overgelegde documenten. Bovendien is er geen sprake van hechte persoonlijke banden tussen referent en eisers. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd.
6. Eisers voeren aan dat zij verblijf bij referent wensen, ook in het geval het verblijf van de ouders bij referent niet wordt toegestaan. De aanvragen van eisers moeten dan ook afzonderlijk van de aanvraag die door hun ouders is gedaan, worden beoordeeld.
Volgens eisers is hun identiteit en de familierechtelijke relatie tussen hen en referent wel degelijk aangetoond met de overgelegde documenten. Tussen eisers en referent is bovendien sprake van hechte persoonlijke banden. Eisers stellen dat het op de weg van verweerder had gelegen om hen te horen, zodat zij deze hechte persoonlijke banden nader hadden kunnen onderbouwen.
7. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvragen terecht gehandhaafd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder op de zitting zijn in het bestreden besluit ingenomen standpunt ten aanzien van de overgelegde documenten en het bestaan van een familierechtelijke relatie tussen eisers en referent naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 januari 2022heeft bijgesteld. In die uitspraak heeft de Afdeling, onder meer, uiteengezet dat verweerder expliciet bij de beoordeling moet betrekken of er gelet op het overgelegde bewijsmateriaal en de afgelegde verklaringen aanleiding bestaat aan de vreemdeling het voordeel van de twijfel te gunnen.
Verweerder heeft gesteld dat het in het bestreden besluit omtrent de documenten en het bestaan van een familierechtelijke relatie tussen eisers en referent ingenomen standpunt mogelijk niet langer gehandhaafd kan worden. Dat doet volgens verweerder echter geen afbreuk aan zijn standpunt dat er geen sprake is van een te beschermen familie- of gezinsleven in de zin van artikel van het 8 EVRM. Verweerder werpt eisers namelijk nog steeds tegen dat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden met referent.
9. Verweerder neemt op grond van zijn beleidaan dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen een minderjarig kind en zijn meerderjarige broer of zus als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Deze hechte persoonlijke banden dienen de gebruikelijke banden tussen broers en zussen te overstijgen.
Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van zodanige hechte persoonlijke banden tussen eisers en referent. Uit de verklaringen van referent blijkt immers niet dat er omstandigheden zijn geweest waardoor zijn relatie met eisers de gebruikelijke banden overstijgt. De herinneringen die referent stelt te hebben gehad aan zijn zussen en broer duiden op een normale relatie tussen broers en broer/zus. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat niet aangetoond of aannemelijk gemaakt is dat sprake is van een te beschermen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
10. Verweerder heeft zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat de weigering om een mvv te verstrekken aan eisers geen strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van vandaag in de zaak van de ouders van eisers. In die uitspraak is het beroep tegen de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag tot nareis van de ouders ongegrond verklaard. Nu aan de ouders geen verblijf in Nederland wordt toegestaan, kan het gezinsleven van eisers en hun ouders buiten Nederland worden voortgezet en worden eisers en de ouders niet van elkaar gescheiden.
11. De rechtbank is tenslotte van oordeel dat verweerder terecht heeft afgezien van horen van eisers en/of referent. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awbkan verweerder van horen afzien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Een dergelijke situatie doet zich hier voor. Immers, verweerder heeft al in het primaire besluit, op grond van de overgelegde verklaringen van referent, overwogen dat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eisers en referent. Gelet op de omstandigheid dat eisers in bezwaar hiertegen geen gronden hebben aangevoerd en gelet op de motivering van verweerder van het ontbreken van de hechte banden in het bestreden besluit, heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om eisers of referent te horen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.