ECLI:NL:RBDHA:2022:3741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
NL21.19634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 8 EVRM voor Eritrese zussen en broer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers, drie Eritrese zussen en een broer, hebben op 16 december 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van 19 november 2021, waarin hun aanvraag voor verblijf bij hun referent, die in Nederland een verblijfsvergunning asiel heeft, werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 24 februari 2022 behandeld, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde en de referent aanwezig was met een tolk.

De rechtbank overweegt dat de aanvragen van eisers zijn afgewezen omdat verweerder van mening is dat er geen sprake is van een te beschermen familieleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Verweerder stelt dat de identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie met de referent niet voldoende is aangetoond en dat er geen hechte persoonlijke banden bestaan. Eisers betwisten dit en stellen dat hun aanvragen afzonderlijk van die van hun ouders beoordeeld moeten worden, en dat er wel degelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.

De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft afgezien van het horen van eisers, omdat er op voorhand geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet zou leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, en oordeelt dat de afwijzing van de mvv-aanvraag geen strijd oplevert met artikel 8 EVRM, aangezien het gezinsleven van eisers en hun ouders buiten Nederland kan worden voortgezet. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19634

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam5] [naam7]

v-nummer: [nummer]
[naam2]
v-nummer: [nummer2]
[naam3]
v-nummer: [nummer3]
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J.E. de Poorte),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Eisers hebben op 16 december 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 november 2021 (het bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.19633, op 24 februari 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam4] (referent) en A. Solomon (tolk). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum], [geboortedatum2] en [geboortedatum3]. Zij hebben de Eritrese nationaliteit. Eisers stellen de zussen en broer van referent te zijn en wensen verblijf bij referent. Referent is geboren op [geboortedatum4]. Referent is op 15 september 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. [1] Op 28 juli 2020 is aan referent een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend.
2. Op 11 december 2015 heeft referent aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM [2] ingediend voor eisers. Deze aanvragen zijn bij besluit van 22 augustus 2016 afgewezen. Eisers hebben hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.
3. Op 10 maart 2020 heeft referent ten behoeve van eisers opnieuw aanvragen voor een mvv met als doel verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM ingediend. Op deze datum heeft referent eveneens een opvolgende aanvraag ingediend voor een mvv in het kader van nareis van de ouders van referent en eisers.
4. Ter onderbouwing van de identiteit van en de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent zijn bij deze aanvragen de volgende documenten overgelegd:
- ongedateerde brief van de heer [naam6], Vluchtelingenwerk (Papendrecht),
- ongedateerde verklaringen met betrekking tot hechte banden tussen referent en eisers,
- foto’s van eisers,
- UNHCR kaart van [naam5],
- originele doopakten van eisers met vertaling.
5. Verweerder heeft de aanvragen bij besluit van 14 oktober 2020 afgewezen omdat de aanvraag van een mvv met als doel nareis van de ouders van eisers is afgewezen. Eisers en hun ouders worden, vanwege die afwijzing, niet van elkaar gescheiden en kunnen hun gezinsleven buiten Nederland voortzetten.
Verweerder stelt zich, voor het geval eisers zonder hun ouders verblijf beogen bij referent, op het standpunt dat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat sprake is van een te beschermen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent blijkt niet uit de overgelegde documenten. Bovendien is er geen sprake van hechte persoonlijke banden tussen referent en eisers. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd.
De beroepsgronden
6. Eisers voeren aan dat zij verblijf bij referent wensen, ook in het geval het verblijf van de ouders bij referent niet wordt toegestaan. De aanvragen van eisers moeten dan ook afzonderlijk van de aanvraag die door hun ouders is gedaan, worden beoordeeld.
Volgens eisers is hun identiteit en de familierechtelijke relatie tussen hen en referent wel degelijk aangetoond met de overgelegde documenten. Tussen eisers en referent is bovendien sprake van hechte persoonlijke banden. Eisers stellen dat het op de weg van verweerder had gelegen om hen te horen, zodat zij deze hechte persoonlijke banden nader hadden kunnen onderbouwen.
De beoordeling
7. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvragen terecht gehandhaafd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder op de zitting zijn in het bestreden besluit ingenomen standpunt ten aanzien van de overgelegde documenten en het bestaan van een familierechtelijke relatie tussen eisers en referent naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 januari 2022 [3] heeft bijgesteld. In die uitspraak heeft de Afdeling, onder meer, uiteengezet dat verweerder expliciet bij de beoordeling moet betrekken of er gelet op het overgelegde bewijsmateriaal en de afgelegde verklaringen aanleiding bestaat aan de vreemdeling het voordeel van de twijfel te gunnen.
Verweerder heeft gesteld dat het in het bestreden besluit omtrent de documenten en het bestaan van een familierechtelijke relatie tussen eisers en referent ingenomen standpunt mogelijk niet langer gehandhaafd kan worden. Dat doet volgens verweerder echter geen afbreuk aan zijn standpunt dat er geen sprake is van een te beschermen familie- of gezinsleven in de zin van artikel van het 8 EVRM. Verweerder werpt eisers namelijk nog steeds tegen dat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden met referent.
9. Verweerder neemt op grond van zijn beleid [4] aan dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen een minderjarig kind en zijn meerderjarige broer of zus als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Deze hechte persoonlijke banden dienen de gebruikelijke banden tussen broers en zussen te overstijgen.
Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van zodanige hechte persoonlijke banden tussen eisers en referent. Uit de verklaringen van referent blijkt immers niet dat er omstandigheden zijn geweest waardoor zijn relatie met eisers de gebruikelijke banden overstijgt. De herinneringen die referent stelt te hebben gehad aan zijn zussen en broer duiden op een normale relatie tussen broers en broer/zus. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat niet aangetoond of aannemelijk gemaakt is dat sprake is van een te beschermen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
10. Verweerder heeft zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat de weigering om een mvv te verstrekken aan eisers geen strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van vandaag in de zaak van de ouders van eisers. In die uitspraak is het beroep tegen de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag tot nareis van de ouders ongegrond verklaard. Nu aan de ouders geen verblijf in Nederland wordt toegestaan, kan het gezinsleven van eisers en hun ouders buiten Nederland worden voortgezet en worden eisers en de ouders niet van elkaar gescheiden.
11. De rechtbank is tenslotte van oordeel dat verweerder terecht heeft afgezien van horen van eisers en/of referent. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [5] kan verweerder van horen afzien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Een dergelijke situatie doet zich hier voor. Immers, verweerder heeft al in het primaire besluit, op grond van de overgelegde verklaringen van referent, overwogen dat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eisers en referent. Gelet op de omstandigheid dat eisers in bezwaar hiertegen geen gronden hebben aangevoerd en gelet op de motivering van verweerder van het ontbreken van de hechte banden in het bestreden besluit, heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om eisers of referent te horen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
5.Algemene wet bestuursrecht