3.4.2.Geweld en andere feitelijkheden
Numeriek overwicht
Gelet op de inhoud van de tenlastelegging gaat het steeds eerst om de uitnodiging van de aangeefsters om naar de woning van de verdachten te komen, waarbij ze steeds onverwacht werden geconfronteerd met de aanwezigheid van nog twee andere personen (in één geval één andere persoon, de mannelijke verdachte) en waarbij aldus een fysiek en/of numeriek overwicht ten opzichte van die aangeefsters werd gecreëerd.
De rechtbank stelt vast dat alle meldsters/aangeefsters gelijkluidend hebben verklaard over het maken van een afspraak met een vrouw via een datingsite, waarna in de woning onverwachts nog een andere vrouw en een man aanwezig bleken te zijn. De verdachten hebben alle drie erkend dat [medeverdachte 2] of [verdachte] vrouwen via een datingapp of -site uitnodigde en dat daarbij aan die vrouwen niet werd verteld dat in de woning nog een man en vrouw aanwezig zouden zijn. [medeverdachte 1] heeft hierover zelf bij de politie verklaard dat sprake was van een ‘verrassingseffect’ en ook van misleiding van de vrouwen. Hoewel de rechtbank door deze gang van zaken ervan uitgaat dat de aangeefsters als het ware werden misleid en naar de woning werden gelokt, is het enkele creëren van een numeriek overwicht op zichzelf onvoldoende om te spreken van dwang. Immers werden de aangeefsters daarmee niet gedwongen in de woning te blijven en seksuele handelingen te verrichten, maar stond het hen vrij om weg te gaan.
Van dwang zou naar het oordeel van de rechtbank mogelijk wel sprake kunnen zijn in combinatie met de andere ten laste gelegde feitenlijkheden.
Het toedienen van GHB of een andere bedwelmende stof
Bij de feiten 1 tot en met 4 is aan de verdachten ook ten laste gelegd dat ze heimelijk GHB en/of (een) andere bedwelmende stof(fen) aan de aangeefsters hebben toegediend. GHB is een middel dat bekend staat als zogeheten rapedrug: een middel om de ander in een toestand van verminderd bewustzijn te brengen en hem/haar op die manier tot seks te dwingen. GHB heeft in eerste instantie een licht stimulerend effect waardoor men opgewekt en overmoedig wordt. Als men teveel neemt, wordt men suf en in extreme mate kan het leiden tot een coma.
De rechtbank stelt wat betreft dit onderdeel van de tenlastelegging voorop dat bij het opzettelijk en buiten medeweten van aangeefsters om drogeren, ze in een staat van bewusteloosheid of onmacht konden komen te verkeren waarin ze geen weerstand aan de verdachten konden bieden. Dit kan volgens de wet met geweld worden gelijkgesteld (artikel 81 van het Wetboek van Strafrecht) en daarmee met dwang.
In de onderhavige zaak is bij de verdachten in de woning het middel GHB aangetroffen. [verdachte] was daaraan verslaafd en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gebruikten dit middel ook regelmatig. Daarnaast hadden ze ook een aantal andere middelen in huis die een bedwelmende werking kunnen hebben, zoals het medicijn flurazepam.
De rechtbank zal hieronder uiteenzetten wat de aangeefsters en meldsters/getuigen op het punt van het toedienen van GHB of een andere bedwelmende stof hebben verklaard.
[slachtoffer 2]
heeft in het informatief gesprek verklaard dat zij zich slap voelde, geen kracht had en duizelig was. Zij weet niet zo goed wat er allemaal gebeurde, omdat zij niet goed bij bewustzijn was. Zij was zichzelf niet en had een ongemakkelijk gevoel. Zij kan zich niet alles herinneren van wat er precies gebeurd is. Zij weet niet zeker of er iets in haar drankje is gedaan of dat het door de alcohol zelf is gekomen. Zij heeft die avond twee shotjes gehad. Daarna werd zij licht in haar hoofd en kon zij de dingen die gebeurden niet bewust waarnemen. Zij is bang dat zij last heeft gehad van dissociaties, waarvan zij regelmatig last heeft vanwege een trauma uit haar jeugd. Op die momenten weet zij niet meer wat zij gedaan heeft. Zij gaat wazig kijken, gaat dingen buiten de realiteit plaatsen en droomt weg.
In een tweede verklaring heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij zou zijn gedrogeerd en verkracht. Zij kon zich nu meer herinneren en had flashbacks. Zij kwam op enig moment gedurende die avond bij en op dat moment hielden de verdachten haar vast en ze zeiden dat ze al de hele tijd bezig waren. Zij heeft drie drankjes gedronken en daarna nog één. Zij kon niet meer helder denken en was in een soort van trance. Zij werd vastgehouden, werd steeds lichter in haar hoofd, had geen kracht meer en zakte meer weg. Zij zat wazig op de bank en raakte bewusteloos.
In een derde verklaring heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij wat fris op had, een zoet drankje, en toen eigenlijk gelijk merkte dat haar spieren heel slap werden. Zij wilde zich verzetten, maar kon geen kracht zetten en voelde zich ook slap in haar benen. Zij weet niet exact welke drankjes zij op had. Zij kan zich niet veel meer herinneren. Zij had hetzelfde gevoel als toen zij een keer eerder GHB had gebruikt, vandaar dat zij wist dat dit in haar drankje was gedaan. Zij had na haar vorige verklaringen in een nachtmerrie gezien dat zij cola en Taksi op had. Op de vraag of zij tijdens het incident of tijdens haar tweede verklaring last had van dissociatie, geeft zij aan dat dit laatste het geval is.
[slachtoffer 1]
heeft verklaard dat zij de bewuste avond twee wijn en twee shotjes op had.
In haar derde verklaring geeft zij aan dat zij heeft nagedacht over GHB en zich daarin inmiddels heeft verdiept en dat zij niet kan uitsluiten dat dit in haar drank heeft gezeten. Zij heeft het vermoeden dat er iets in haar drank moet hebben gezeten, waardoor zij minder alert was en seksueel gezien verder is gegaan dan dat zij normaal gesproken zou doen. Verder verklaart zij dat de werking van de mogelijk toegediende GHB beperkt zou kunnen zijn gebleven, omdat zij die avond heel langzaam dronk.
[slachtoffer 3]
heeft verklaard dat zij in de woning een drankje met een shotje kreeg. Later kreeg zij nog een mixdrankje met een shotje. Dat glas had zij half leeg gedronken en toen werd zij duizelig. Zij vermoedt dat daar drugs in zat. Zij was zichzelf niet, het zag haar zwart voor de ogen, zij was niet lekker, was duizelig en had geen controle over haar lichaam. Zij kon niet meer bewegen en hield haar handen voor haar gezicht. Zij is vroeger emotioneel verwaarloosd/mishandeld en heeft deels borderline en dissocieert als zij in een onveilige situatie is. Zij hoorde in de verte wel, maar zag toen niks meer. Haar lichaam was verdoofd, zij kon zich niet bewegen. Toen de werking van dat spul weg was, bewoog zij en werd zij wakker.
In haar tweede verklaring gaf [slachtoffer 3] aan dat zij van een Bacardi-cola twee à drie slokjes had gedronken en een shotje in een klein glaasje had gedronken. Zij voelde zich na hooguit vijf minuten suffer worden. Zij kon zich niet meer bewegen. Zij weet zeker dat ze iets in haar drankje gedaan hebben, omdat zij zo weinig had gedronken en toch geen controle over haar lichaam had. Het leek of haar bewustzijn eerst terugkwam en haar lichaam pas later kon reageren. Zij kan zich het beginstuk niet meer herinneren.
In een derde verklaring gaf [slachtoffer 3] aan dat zij, als zij dissocieert, er met haar gevoel niet meer bij is. Zij is daar dus wel, maar heeft niet goed meer de controle over zichzelf. Op zo een moment wordt zij rustiger en voelt minder. Het raakt niet de herinnering, maar de mogelijkheden die zij op dat moment heeft om te handelen.
[slachtoffer 4]
heeft verklaard dat zij wijn en wat shotjes heeft gedronken. Zij kreeg later cocaïne aangeboden en heeft die ook gebruikt, daar werd zij rustiger van. Zij heeft ook geblowd.
In haar tweede verklaring gaf zij aan dat zij eerst in bad een shotje op had. Zij heeft die avond meerdere shotjes gedronken. De vrouwen en de man kwamen op een gegeven moment met cocaïne aan en die heeft zij genomen. Daarna hadden ze wat joints gerookt.
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat voor feit 4 ( [slachtoffer 4] ) het gedachtestreepje dat de verdachte [slachtoffer 4] heimelijk GHB of een andere bedwelmende stof heeft toegediend niet kan worden vastgesteld, omdat [slachtoffer 4] hierover niet heeft verklaard.
Ook voor feit 2 ( [slachtoffer 1] ) overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van [slachtoffer 1] onvoldoende blijkt dat de verdachte heimelijk GHB of een andere bedwelmende stof aan haar heeft toegediend, omdat [slachtoffer 1] pas in haar derde verklaring een vermoeden uitspreekt dat zij gedrogeerd zou kunnen zijn, omdat zij die avond op seksueel gebied verder is gegaan dan zij gewend is. Aangezien zij overigens niet heeft verklaard over een staat van bewustzijn die past bij het toedienen van GHB of een andere bedwelmde stof, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de verdachte heimelijk GHB of een andere bedwelmende stof aan [slachtoffer 1] heeft toegediend.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben verklaard dat ze zich tijdens de afspraak met de verdachten op enig moment minder bewust waren van wat er gebeurde. Ze werden suf en hadden geen controle meer over hun lichaam. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vermoeden dat ze die avond GHB toegediend hebben gekregen. Omdat deze staat van bewustzijn past bij de kenmerken van toegediend krijgen van een (te grote) hoeveelheid van GHB, is dit een aanwijzing dat deze aangeefsters zijn gedrogeerd met GHB. Aangezien de verdachten hebben ontkend dat ze een bedwelmende stof in de drankjes van deze aangeefsters hebben gedaan, is voor een bewezenverklaring ander bewijs vereist.
Zoals reeds is overwogen, kunnen verklaringen en meldingen van andere meldsters/getuigen als ‘schakelbewijs’ worden gebruikt als die in overwegende mate en op essentiële specifieke punten belangrijke overeenkomsten vertonen met hetgeen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben verklaard.
De rechtbank zal daarom de verklaringen van de overige vrouwen in dit dossier bespreken om vast te kunnen stellen of deze verklaringen als schakelbewijs kunnen worden gebruikt.
Overige meldsters/getuigen
[slachtoffer 5]
heeft verklaard dat zij zich op een gegeven moment slap en draaierig voelde en moest spugen. Het leek alsof er iets in haar drankje was gedaan.
Zij had alcohol gedronken, terwijl zij daar niet tegen kan en dit kan in combinatie met haar medicatie (anti-depressiva en oxazepam) ook een uitwerking hebben gehad.
[slachtoffer 6]
heeft verklaard dat zij dronken was, in slaap was gevallen en de volgende ochtend moest overgeven. Zij was daarna onder andere duizelig, misselijk en slap. In een tweede verklaring gaf zij aan dat zij eerder al een paar drankjes op had en vervolgens een paar shotjes had gehad, onwel was geworden en out was gegaan. Zij was mogelijk gedrogeerd door de drankjes.
[slachtoffer 7]
heeft verklaard dat toen zij op het bewuste adres was aan haar telkens is gevraagd of zij GHB wilde, maar dat zij nee heeft gezegd. Zij weet hoe GHB smaakt en wat het met je doet. De verdachten hebben haar drinken aangeboden, maar niet stiekem GHB in een drankje gedaan.
[slachtoffer 8]
heeft verklaard dat zij niets heeft gedronken van het drankje dat haar na lang wegblijven van degene die het drankje maakte, is aangeboden en dat zij uit de woning is weggegaan, omdat zij zich onveilig voelde. Er hebben met [slachtoffer 8] geen seksuele handelingen plaatsgevonden.
[slachtoffer 9]
Verder is er nog een verklaring van een anoniem gebleven vrouw over mogelijke drogering in de woning van de verdachten. Met zo’n verklaring moet bijzonder behoedzaam worden omgegaan, omdat de rechtbank gelet op het anonieme karakter deze verklaring niet op betrouwbaarheid kan controleren. De rechtbank kan deze verklaring alleen dan als bewijsmateriaal bezigen, indien deze in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal. Omdat dit bewijs ontbreekt, zal de rechtbank deze verklaring niet gebruiken voor het bewijs.
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat zich in de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en meldsters [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] aanwijzingen bevinden dat ze zich op enig moment minder bewust waren wat er gebeurde, hetgeen een aanwijzing kan zijn dat ze zijn gedrogeerd. Echter is dit naar het oordeel van de rechtbank, bij gebrek aan ander objectief steunbewijs, onvoldoende om met zekerheid vaststellen dat ze daadwerkelijk zijn gedrogeerd. Temeer omdat niet kan worden uitgesloten dat de oorzaak van deze staat van bewustzijn gelegen is in een andere oorzaak. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Aangeefster [slachtoffer 2] kon zich in eerste instantie weinig tot niets kon herinneren van wat er die avond was voorgevallen, maar zij kon zich in latere verklaringen steeds meer herinneren. Zij heeft in het algemeen wisselend verklaard over de hoeveelheid en soorten drankjes die zij heeft gedronken en wanneer bij haar mogelijke effecten van bedwelming optraden. Hoewel [slachtoffer 2] kenmerken omschrijft die passen bij de toediening van GHB, kampt zij ook met dissociaties. Volgens haar verklaringen past het niet bewust gebeurtenissen waarnemen en uit haar lichaam treden daarbij. De rechtbank kan op basis van haar verklaring daardoor niet uitsluiten dat haar toestand die avond, niet door het toedienen van een bedwelmende stof, maar door dissociaties, als gevolg van de door haar ervaren situatie, is veroorzaakt.
Ook ten aanzien van [slachtoffer 3] stelt de rechtbank vast dat zij in het geval van dissociatie niet meer goed de controle meer over zichzelf heeft. De rechtbank kan daardoor niet uitsluiten dat ook haar toestand die bewuste avond, niet door het toedienen van een bedwelmende stof, maar door dissociaties, als gevolg van de door haar ervaren situatie, is veroorzaakt.
De rechtbank kan ten aanzien van [slachtoffer 5] evenmin niet uitsluiten dat haar toestand door de (combinatie van) alcohol en haar medicatie is veroorzaakt, temeer omdat [slachtoffer 5] zelf heeft verklaard dat zij niet goed kan tegen het gebruiken van alcohol in combinatie met haar medicatie.
Ten aanzien van [slachtoffer 6] overweegt de rechtbank dat op basis van haar verklaring niet kan worden uitgesloten dat de staat van bewustzijn is veroorzaakt door het gebruik van alcohol.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 7] niet over een mogelijke drogering heeft verklaard. Integendeel, zij heeft verklaard dat de verdachten haar GHB hebben aangeboden, maar dat zij dit niet wilde en het ook niet heeft gehad.
De rechtbank overweegt verder dat zij op basis van de verklaring van [slachtoffer 8] ook geen drogering kan vaststellen.
Alles overwegende is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de verschillende verklaringen niet over en weer – door middel van een schakelbewijsconstructie – als steunbewijs kunnen worden gebruikt voor de feiten 1, 2, 3 en 4.
Het feit dat er in de woning GHB is aangetroffen, is voor een bewezenverklaring niet voldoende, aangezien [verdachte] verslaafd was aan GHB en zij dit elke twee uur moest gebruiken om in haar verslaving te voorzien.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat de verdachte, al dan niet samen met de medeverdachten, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (heimelijk) heeft gedrogeerd door middel van het toedienen van GHB of een andere bedwelmende stof. Dit kan dan ook niet bijdragen tot de ten laste gelegde dwang.
Alcohol
Aan de verdachten is ook steeds als geweld of andere feitelijkheid ten laste gelegd dat de aangeefsters alcoholische drank hadden ingenomen.
De rechtbank overweegt daarover dat uit de verklaringen niet anders blijkt dan dat de aangeefsters dit zelf vrijwillig hebben ingenomen en daarmee niet door de verdachten in een staat van bewusteloosheid of onmacht zijn gebracht en dat dit op zichzelf (zonder de drogering) geen dwangsituatie kan opleveren.
Het vasthouden van de armen en/of benen
Ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 2] is ten laste gelegd dat haar armen en/of benen zijn vastgehouden. [slachtoffer 2] heeft in haar tweede en derde verklaring verklaard dat de verdachten haar benen en armen hebben vastgehouden, terwijl ze seksuele handelingen bij haar verrichtten en dat zij daardoor niet weg kon. De verdachten hebben dit ontkend.
De rechtbank overweegt dat voor dit onderdeel zich in het dossier, naast de verklaring van [slachtoffer 2] dat haar armen en benen tegen haar wil in zijn vastgehouden, geen ander (steun)bewijs bevindt. De rechtbank kan daarom op dit onderdeel niet tot een bewezenverklaring komen.
Onverhoeds handelen
Ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] is daarnaast als feitelijkheid het onverhoeds handelen ten laste gelegd. De rechtbank overweegt dat dit verder niet is gespecificeerd, maar dat uit het dossier kan worden afgeleid dat dit het plotseling penetreren door [medeverdachte 1] zou kunnen betreffen, terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] van tevoren zouden hebben gezegd dit niet te willen. De verdachten hebben ontkend dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] dit vooraf aan hen kenbaar hebben gemaakt en dat er nooit handelingen tegen de wil van deze aangeefsters in zijn verricht.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] , zoals ze zelf hebben verklaard, over en weer vrijwillig allerlei seksuele handelingen met de verdachten hebben verricht. Wel hebben ze gezegd dat ze niet gepenetreerd wilde worden door [medeverdachte 1] .
Voor hun verklaring dat ze, voordat deze handelingen werden verricht, duidelijk hebben gezegd dat ze niet wilden worden gepenetreerd door [medeverdachte 1] , is er onvoldoende steun in het dossier. De verdachten hebben dit ontkend. Bovendien is op een aantal pornografische video’s [slachtoffer 4] te zien en waarop, op het moment dat zij wordt gepenetreerd door [medeverdachte 1] , geen dwang of onvrijwilligheid is te zien of dat zij afstand neemt van [medeverdachte 1] .
Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat het voor de verdachten duidelijk was dat [slachtoffer 4] bepaalde seksuele handelingen met [medeverdachte 1] niet wilde. Dit betekent dat ook het onverhoedse handelen niet kan worden bewezen. Voor wat betreft het ten aanzien van [slachtoffer 1] subsidiair ten laste gelegde trachten een penis in de anus van die [slachtoffer 1] te brengen, geldt dit eveneens.
Het negeren van signalen van verbaal en/of fysiek verzet
Ten aanzien van aangeefsters [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] is ook ten laste gelegd dat signalen van verbaal en/of fysiek verzet door de verdachten zijn genegeerd. De verdachten hebben dit ontkend.
De rechtbank komt op dit onderdeel ook niet tot een bewezenverklaring. Beide aangeefsters hebben niet verklaard over verzet in fysieke vorm. Voorts heeft [slachtoffer 3] over verzet in verbale vorm verklaard dat zij op een gegeven moment heeft gezegd dat zij weg wilde, waarop zij haar kleren heeft aangetrokken en naar de deur is gelopen. Nadat de verdachte [medeverdachte 1] zou hebben gezegd: “donkere mensen houden toch van dominante seks? Moet ik nu dominant gaan doen?” en [slachtoffer 3] hierop: “nee, niet doen” heeft geantwoord, is zij door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar huis gebracht. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te spreken van dwang, ook niet omdat nadien geen seksuele handelingen meer hebben plaatsgevonden.
Over een verbale vorm van verzet heeft [slachtoffer 4] verklaard dat zij heeft aangegeven bepaalde dingen niet fijn te vinden, maar dat daar niet naar geluisterd werd. Op een gegeven moment heeft zij aangegeven dat zij weg wilde, maar volgens [slachtoffer 4] hebben de verdachten haar gerustgesteld en overgehaald om te blijven.
Het negeren van deze vorm van verbaal verzet kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekwalificeerd als dwang, ook niet in combinatie met het creëren van een numeriek overwicht. De rechtbank overweegt daartoe dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een zodanig bedreigende situatie dat [slachtoffer 4] zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken. Daartoe acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer 4] zelf heeft verklaard dat, als zij niet was overgehaald, zij zo de deur uit had kunnen lopen.