ECLI:NL:RBDHA:2022:3733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
09/132431-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting in de ‘date rape’ zaak, maar veroordeling voor wapenbezit en GHB

Op 22 april 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een complexe strafzaak waarin drie verdachten werden beschuldigd van verkrachting in de context van een ‘date rape’ situatie. De rechtbank sprak de verdachten vrij van de beschuldigingen van verkrachting, omdat niet kon worden bewezen dat de aangeefsters waren gedrogeerd of gedwongen seksuele handelingen te ondergaan. De verklaringen van de aangeefsters stonden lijnrecht tegenover die van de verdachten, en de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende steunbewijs was voor de claims van de aangeefsters. De rechtbank concludeerde dat de aangeefsters mogelijk door dissociaties of het gebruik van alcohol minder bewust waren van de gebeurtenissen.

Desondanks werden de verdachten wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van GHB en een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachten op 19 mei 2021 een hoeveelheid GHB en een geladen revolver met munitie in hun woning hadden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op voor deze feiten. De uitspraak benadrukt de complexiteit van zedenzaken, waar vaak alleen de verklaringen van de betrokken partijen voorhanden zijn, en de noodzaak van objectief bewijs om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank wees ook de vorderingen van de benadeelde partijen af, aangezien de verdachte van de feiten waarop de vorderingen betrekking hadden, werd vrijgesproken. De uitspraak is een voorbeeld van de uitdagingen in het strafrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op seksuele misdrijven en de bewijsvoering die daarvoor vereist is.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/132431-21
Datum uitspraak: 22 april 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 augustus 2021, 3 november 2021, 18 januari 2022 (telkens pro forma) en 12 april 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. P.F.D.P. de Milliano naar voren is gebracht.
Ter terechtzitting van 12 april 2022 hebben de aangeefsters [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gebruik gemaakt van hun spreekrecht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 april 2022 – ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 1 april 2021 vond bij de politie een informatief gesprek zeden plaats met [slachtoffer 2] (hierna [slachtoffer 2] ). Zij verklaarde dat zij via een datingapp in contact was gekomen met ene [onbekende] en dat zij op 26 maart 2021 naar de woning van die [onbekende] aan de [straatnaam] in Den Haag was gegaan. Daar aangekomen bleken er in de woning nog een andere vrouw en een man aanwezig te zijn. Vervolgens zou [slachtoffer 2] met de man en twee vrouwen seksuele handelingen hebben verricht. Een aantal van die handelingen was niet vrijwillig, aldus [slachtoffer 2] .
Vervolgens bleek uit onderzoek door de politie dat er al eerder aangiften en meldingen door vrouwen bij de politie waren gedaan over hetzelfde adres, [straatnaam] in Den Haag. Deze vrouwen vertelden allemaal een soortgelijk verhaal: ze hadden een afspraak gemaakt met een vrouw via een datingsite, waarna in de woning onverwachts nog een andere vrouw en een man aanwezig bleken te zijn. Verder verklaarden de vrouwen dat zij seksuele handelingen hebben verricht met deze in de woning aanwezige personen die, in ieder geval op enig moment, onvrijwillig waren. De genoemde voornamen van de twee vrouwen en de man zijn steeds te herleiden naar de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . De verdachten staan ook alle drie ingeschreven op het genoemde adres in Den Haag. De verdachten zijn daarop op 19 mei 2021 aangehouden.
De verdachten worden nu, na nader onderzoek, vervolgd voor het op afzonderlijke momenten in hun woning gezamenlijk verkrachten van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] , feit 1), [slachtoffer 2] (feit 2 en subsidiair een poging daartoe), [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] , feit 3) en [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] , feit 4) (hierna gezamenlijk steeds: de aangeefsters). Andere vrouwen hebben ook melding gemaakt bij de politie van hetgeen hen zou zijn overkomen in de woning van de verdachten, maar die hebben ervoor gekozen geen aangifte te doen van verkrachting.
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat de verdachten op verschillende momenten in de periode van 23 september 2017 tot en met 26 maart 2021 seks met de aangeefsters hebben gehad, waarbij de ten laste gelegde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. De verdachten hebben ter terechtzitting aangegeven dat, hoewel ze zich niet alle aangeefsters kunnen herinneren, seksuele handelingen, zoals die in de ten laste gelegde feiten 1 tot en met 4 zijn opgenomen, plaatsvonden tijdens hun vele dates met verschillende vrouwen. Daarnaast heeft de rechtbank op de geselecteerde beelden van dates van de verdachten zelf waargenomen dat dergelijke seksuele handelingen plaatsvonden. Op een aantal van deze beelden zijn seksuele handelingen met [slachtoffer 4] te zien. Volgens de aangeefsters waren (een deel van) de seksuele handelingen echter (in elk geval op enig moment) onvrijwillig. De verdachten hebben verklaard dat alle handelingen met instemming van de aangeefsters hebben plaatsgevonden en dat van verkrachting geen sprake is. De vraag die de rechtbank dan ook moet beantwoorden, is of wettig en overtuigend is bewezen dat er sprake was van dwang en daarmee van verkrachting.
Bij de aanhouding van de verdachten is de woning doorzocht en zijn onder andere een fles met daarin GHB, een vuurwapen, munitie en patronen in beslag genomen. De rechtbank moet ten aanzien daarvan de vraag beantwoorden of de verdachten (in vereniging) een hoeveelheid GHB aanwezig hadden (feit 5) en of ze een wapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden (feit 6) hadden.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van de onder 1 tot en met 4 en 6 ten laste gelegde feiten bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Vrijspraak feiten 1 tot en met 4 en overwegingen
3.4.1.
Inleidende opmerkingen
De verdachten wordt verweten dat ze, in vereniging, door middel van geweld of andere feitelijkheden de aangeefsters hebben gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is slechts sprake van dwang (en daarmee van verkrachting) in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, indien het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte mede omvat dat hij/zij de ander tegen zijn of haar wil handelingen doet ondergaan die bestaan of mede bestaan uit seksueel binnendringen.
De rechtbank stelt voorop dat veel zedenzaken zich kenmerken door het feit dat er maar twee personen aanwezig waren bij de seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. In dit geval is dat niet anders: de verklaringen van de drie verdachten en de aangeefsters staan op het punt van de dwang lijnrecht tegenover elkaar. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de verklaringen van de aangeefsters dat de seksuele handelingen niet vrijwillig hebben plaatsgevonden, voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal en dus is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat de enkele verklaring van een aangeefster niet voldoende is om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen. Of dat het geval is, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen aangiftes/verklaringen als schakelbewijs in de zaak van één van de andere aangeefsters worden gebruikt, als er sprake is van een specifieke modus operandi die in de onderscheiden gevallen in overwegende mate overeenkomt. Het moet dan gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van de verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden bewijsmiddelen. Op 4 juli 2017 heeft de Hoge Raad voorts bepaald dat “wanneer aangiftes elkaar op punten als de aard van de seksuele handelingen en de wijze waarop (en eventueel de plaats waar) deze plaatsvonden, ondersteunen, voor die afzonderlijke aangiftes kan gelden dat de daarin vervatte verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt uit andere bron” (ECLI:NL:HR:2017:1216).
De rechtbank zal eerst het ten laste gelegde geweld en de feitelijkheden bespreken.
3.4.2.
Geweld en andere feitelijkheden
Numeriek overwicht
Gelet op de inhoud van de tenlastelegging gaat het steeds eerst om de uitnodiging van de aangeefsters om naar de woning van de verdachten te komen, waarbij ze steeds onverwacht werden geconfronteerd met de aanwezigheid van nog twee andere personen (in één geval één andere persoon, de mannelijke verdachte) en waarbij aldus een fysiek en/of numeriek overwicht ten opzichte van die aangeefsters werd gecreëerd.
De rechtbank stelt vast dat alle meldsters/aangeefsters gelijkluidend hebben verklaard over het maken van een afspraak met een vrouw via een datingsite, waarna in de woning onverwachts nog een andere vrouw en een man aanwezig bleken te zijn. De verdachten hebben alle drie erkend dat [verdachte] of [medeverdachte 2] vrouwen via een datingapp of -site uitnodigde en dat daarbij aan die vrouwen niet werd verteld dat in de woning nog een man en vrouw aanwezig zouden zijn. [medeverdachte 1] heeft hierover zelf bij de politie verklaard dat sprake was van een ‘verrassingseffect’ en ook van misleiding van de vrouwen. Hoewel de rechtbank door deze gang van zaken ervan uitgaat dat de aangeefsters als het ware werden misleid en naar de woning werden gelokt, is het enkele creëren van een numeriek overwicht op zichzelf onvoldoende om te spreken van dwang. Immers werden de aangeefsters daarmee niet gedwongen in de woning te blijven en seksuele handelingen te verrichten, maar stond het hen vrij om weg te gaan.
Van dwang zou naar het oordeel van de rechtbank mogelijk wel sprake kunnen zijn in combinatie met de andere ten laste gelegde feitenlijkheden.
Het toedienen van GHB of een andere bedwelmende stof
Bij de feiten 1 tot en met 4 is aan de verdachten ook ten laste gelegd dat ze heimelijk GHB en/of (een) andere bedwelmende stof(fen) aan de aangeefsters hebben toegediend. GHB is een middel dat bekend staat als zogeheten rapedrug: een middel om de ander in een toestand van verminderd bewustzijn te brengen en hem/haar op die manier tot seks te dwingen. GHB heeft in eerste instantie een licht stimulerend effect waardoor men opgewekt en overmoedig wordt. Als men teveel neemt, wordt men suf en in extreme mate kan het leiden tot een coma.
De rechtbank stelt wat betreft dit onderdeel van de tenlastelegging voorop dat bij het opzettelijk en buiten medeweten van aangeefsters om drogeren, ze in een staat van bewusteloosheid of onmacht konden komen te verkeren waarin ze geen weerstand aan de verdachten konden bieden. Dit kan volgens de wet met geweld worden gelijkgesteld (artikel 81 van het Wetboek van Strafrecht) en daarmee met dwang.
In de onderhavige zaak is bij de verdachten in de woning het middel GHB aangetroffen. [medeverdachte 2] was daaraan verslaafd en [medeverdachte 1] en [verdachte] gebruikten dit middel ook regelmatig. Daarnaast hadden ze ook een aantal andere middelen in huis die een bedwelmende werking kunnen hebben, zoals het medicijn flurazepam.
De rechtbank zal hieronder uiteenzetten wat de aangeefsters en meldsters/getuigen op het punt van het toedienen van GHB of een andere bedwelmende stof hebben verklaard.
Aangeefsters
[slachtoffer 1]
heeft in het informatief gesprek verklaard dat zij zich slap voelde, geen kracht had en duizelig was. Zij weet niet zo goed wat er allemaal gebeurde, omdat zij niet goed bij bewustzijn was. Zij was zichzelf niet en had een ongemakkelijk gevoel. Zij kan zich niet alles herinneren van wat er precies gebeurd is. Zij weet niet zeker of er iets in haar drankje is gedaan of dat het door de alcohol zelf is gekomen. Zij heeft die avond twee shotjes gehad. Daarna werd zij licht in haar hoofd en kon zij de dingen die gebeurden niet bewust waarnemen. Zij is bang dat zij last heeft gehad van dissociaties, waarvan zij regelmatig last heeft vanwege een trauma uit haar jeugd. Op die momenten weet zij niet meer wat zij gedaan heeft. Zij gaat wazig kijken, gaat dingen buiten de realiteit plaatsen en droomt weg.
In een tweede verklaring heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij zou zijn gedrogeerd en verkracht. Zij kon zich nu meer herinneren en had flashbacks. Zij kwam op enig moment gedurende die avond bij en op dat moment hielden de verdachten haar vast en ze zeiden dat ze al de hele tijd bezig waren. Zij heeft drie drankjes gedronken en daarna nog één. Zij kon niet meer helder denken en was in een soort van trance. Zij werd vastgehouden, werd steeds lichter in haar hoofd, had geen kracht meer en zakte meer weg. Zij zat wazig op de bank en raakte bewusteloos.
In een derde verklaring heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij wat fris op had, een zoet drankje, en toen eigenlijk gelijk merkte dat haar spieren heel slap werden. Zij wilde zich verzetten, maar kon geen kracht zetten en voelde zich ook slap in haar benen. Zij weet niet exact welke drankjes zij op had. Zij kan zich niet veel meer herinneren. Zij had hetzelfde gevoel als toen zij een keer eerder GHB had gebruikt, vandaar dat zij wist dat dit in haar drankje was gedaan. Zij had na haar vorige verklaringen in een nachtmerrie gezien dat zij cola en Taksi op had. Op de vraag of zij tijdens het incident of tijdens haar tweede verklaring last had van dissociatie, geeft zij aan dat dit laatste het geval is.
[slachtoffer 2]
heeft verklaard dat zij de bewuste avond twee wijn en twee shotjes op had.
In haar derde verklaring geeft zij aan dat zij heeft nagedacht over GHB en zich daarin inmiddels heeft verdiept en dat zij niet kan uitsluiten dat dit in haar drank heeft gezeten. Zij heeft het vermoeden dat er iets in haar drank moet hebben gezeten, waardoor zij minder alert was en seksueel gezien verder is gegaan dan dat zij normaal gesproken zou doen. Verder verklaart zij dat de werking van de mogelijk toegediende GHB beperkt zou kunnen zijn gebleven, omdat zij die avond heel langzaam dronk.
[slachtoffer 3]
heeft verklaard dat zij in de woning een drankje met een shotje kreeg. Later kreeg zij nog een mixdrankje met een shotje. Dat glas had zij half leeg gedronken en toen werd zij duizelig. Zij vermoedt dat daar drugs in zat. Zij was zichzelf niet, het zag haar zwart voor de ogen, zij was niet lekker, was duizelig en had geen controle over haar lichaam. Zij kon niet meer bewegen en hield haar handen voor haar gezicht. Zij is vroeger emotioneel verwaarloosd/mishandeld en heeft deels borderline en dissocieert als zij in een onveilige situatie is. Zij hoorde in de verte wel, maar zag toen niks meer. Haar lichaam was verdoofd, zij kon zich niet bewegen. Toen de werking van dat spul weg was, bewoog zij en werd zij wakker.
In haar tweede verklaring gaf [slachtoffer 3] aan dat zij van een Bacardi-cola twee à drie slokjes had gedronken en een shotje in een klein glaasje had gedronken. Zij voelde zich na hooguit vijf minuten suffer worden. Zij kon zich niet meer bewegen. Zij weet zeker dat ze iets in haar drankje gedaan hebben, omdat zij zo weinig had gedronken en toch geen controle over haar lichaam had. Het leek of haar bewustzijn eerst terugkwam en haar lichaam pas later kon reageren. Zij kan zich het beginstuk niet meer herinneren.
In een derde verklaring gaf [slachtoffer 3] aan dat zij, als zij dissocieert, er met haar gevoel niet meer bij is. Zij is daar dus wel, maar heeft niet goed meer de controle over zichzelf. Op zo een moment wordt zij rustiger en voelt minder. Het raakt niet de herinnering, maar de mogelijkheden die zij op dat moment heeft om te handelen.
[slachtoffer 4]
heeft verklaard dat zij wijn en wat shotjes heeft gedronken. Zij kreeg later cocaïne aangeboden en heeft die ook gebruikt, daar werd zij rustiger van. Zij heeft ook geblowd.
In haar tweede verklaring gaf zij aan dat zij eerst in bad een shotje op had. Zij heeft die avond meerdere shotjes gedronken. De vrouwen en de man kwamen op een gegeven moment met cocaïne aan en die heeft zij genomen. Daarna hadden ze wat joints gerookt.
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat voor feit 4 ( [slachtoffer 4] ) het gedachtestreepje dat de verdachte [slachtoffer 4] heimelijk GHB of een andere bedwelmende stof heeft toegediend niet kan worden vastgesteld, omdat [slachtoffer 4] hierover niet heeft verklaard.
Ook voor feit 2 ([slachtoffer 1]) overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van [slachtoffer 2] onvoldoende blijkt dat de verdachte heimelijk GHB of een andere bedwelmende stof aan haar heeft toegediend, omdat [slachtoffer 2] pas in haar derde verklaring een vermoeden uitspreekt dat zij gedrogeerd zou kunnen zijn, omdat zij die avond op seksueel gebied verder is gegaan dan zij gewend is. Aangezien zij overigens niet heeft verklaard over een staat van bewustzijn die past bij het toedienen van GHB of een andere bedwelmde stof, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de verdachte heimelijk GHB of een andere bedwelmende stof aan [slachtoffer 2] heeft toegediend.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben verklaard dat ze zich tijdens de afspraak met de verdachten op enig moment minder bewust waren van wat er gebeurde. Ze werden suf en hadden geen controle meer over hun lichaam. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] vermoeden dat ze die avond GHB toegediend hebben gekregen. Omdat deze staat van bewustzijn past bij de kenmerken van toegediend krijgen van een (te grote) hoeveelheid van GHB, is dit een aanwijzing dat deze aangeefsters zijn gedrogeerd met GHB. Aangezien de verdachten hebben ontkend dat ze een bedwelmende stof in de drankjes van deze aangeefsters hebben gedaan, is voor een bewezenverklaring ander bewijs vereist.
Zoals reeds is overwogen, kunnen verklaringen en meldingen van andere meldsters/getuigen als ‘schakelbewijs’ worden gebruikt als die in overwegende mate en op essentiële specifieke punten belangrijke overeenkomsten vertonen met hetgeen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben verklaard. De rechtbank zal daarom de verklaringen van de overige vrouwen in dit dossier bespreken om vast te kunnen stellen of deze verklaringen als schakelbewijs kunnen worden gebruikt.
Overige meldsters/getuigen
[meldster 1]
heeft verklaard dat zij zich op een gegeven moment slap en draaierig voelde en moest spugen. Het leek alsof er iets in haar drankje was gedaan.
Zij had alcohol gedronken, terwijl zij daar niet tegen kan en dit kan in combinatie met haar medicatie (anti-depressiva en oxazepam) ook een uitwerking hebben gehad.
[meldster 2]
heeft verklaard dat zij dronken was, in slaap was gevallen en de volgende ochtend moest overgeven. Zij was daarna onder andere duizelig, misselijk en slap. In een tweede verklaring gaf zij aan dat zij eerder al een paar drankjes op had en vervolgens een paar shotjes had gehad, onwel was geworden en out was gegaan. Zij was mogelijk gedrogeerd door de drankjes.
[meldster 3]
heeft verklaard dat toen zij op het bewuste adres was aan haar telkens is gevraagd of zij GHB wilde, maar dat zij nee heeft gezegd. Zij weet hoe GHB smaakt en wat het met je doet. De verdachten hebben haar drinken aangeboden, maar niet stiekem GHB in een drankje gedaan.
[meldster 4]
heeft verklaard dat zij niets heeft gedronken van het drankje dat haar na lang wegblijven van degene die het drankje maakte, is aangeboden en dat zij uit de woning is weggegaan, omdat zij zich onveilig voelde. Er hebben met [meldster 4] geen seksuele handelingen plaatsgevonden.
[meldster 5]
Verder is er nog een verklaring van een anoniem gebleven vrouw over mogelijke drogering in de woning van de verdachten. Met zo’n verklaring moet bijzonder behoedzaam worden omgegaan, omdat de rechtbank gelet op het anonieme karakter deze verklaring niet op betrouwbaarheid kan controleren. De rechtbank kan deze verklaring alleen dan als bewijsmateriaal bezigen, indien deze in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal. Omdat dit bewijs ontbreekt, zal de rechtbank deze verklaring niet gebruiken voor het bewijs.
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat zich in de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en meldsters [meldster 1] en [meldster 2] aanwijzingen bevinden dat ze zich op enig moment minder bewust waren wat er gebeurde, hetgeen een aanwijzing kan zijn dat ze zijn gedrogeerd. Echter is dit naar het oordeel van de rechtbank, bij gebrek aan ander objectief steunbewijs, onvoldoende om met zekerheid vaststellen dat ze daadwerkelijk zijn gedrogeerd. Temeer omdat niet kan worden uitgesloten dat de oorzaak van deze staat van bewustzijn gelegen is in een andere oorzaak. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Aangeefster [slachtoffer 1] kon zich in eerste instantie weinig tot niets kon herinneren van wat er die avond was voorgevallen, maar zij kon zich in latere verklaringen steeds meer herinneren. Zij heeft in het algemeen wisselend verklaard over de hoeveelheid en soorten drankjes die zij heeft gedronken en wanneer bij haar mogelijke effecten van bedwelming optraden. Hoewel [slachtoffer 1] kenmerken omschrijft die passen bij de toediening van GHB, kampt zij ook met dissociaties. Volgens haar verklaringen past het niet bewust gebeurtenissen waarnemen en uit haar lichaam treden daarbij. De rechtbank kan op basis van haar verklaring daardoor niet uitsluiten dat haar toestand die avond, niet door het toedienen van een bedwelmende stof, maar door dissociaties, als gevolg van de door haar ervaren situatie, is veroorzaakt.
Ook ten aanzien van [slachtoffer 3] stelt de rechtbank vast dat zij in het geval van dissociatie niet meer goed de controle meer over zichzelf heeft. De rechtbank kan daardoor niet uitsluiten dat ook haar toestand die bewuste avond, niet door het toedienen van een bedwelmende stof, maar door dissociaties, als gevolg van de door haar ervaren situatie, is veroorzaakt.
De rechtbank kan ten aanzien van [meldster 1] evenmin niet uitsluiten dat haar toestand door de (combinatie van) alcohol en haar medicatie is veroorzaakt, temeer omdat [meldster 1] zelf heeft verklaard dat zij niet goed kan tegen het gebruiken van alcohol in combinatie met haar medicatie.
Ten aanzien van [meldster 2] overweegt de rechtbank dat op basis van haar verklaring niet kan worden uitgesloten dat de staat van bewustzijn is veroorzaakt door het gebruik van alcohol.
De rechtbank overweegt dat [meldster 3] niet over een mogelijke drogering heeft verklaard. Integendeel, zij heeft verklaard dat de verdachten haar GHB hebben aangeboden, maar dat zij dit niet wilde en het ook niet heeft gehad.
De rechtbank overweegt verder dat zij op basis van de verklaring van [meldster 4] ook geen drogering kan vaststellen.
Alles overwegende is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de verschillende verklaringen niet over en weer – door middel van een schakelbewijsconstructie – als steunbewijs kunnen worden gebruikt voor de feiten 1, 2, 3 en 4.
Het feit dat er in de woning GHB is aangetroffen, is voor een bewezenverklaring niet voldoende, aangezien [medeverdachte 2] verslaafd was aan GHB en zij dit elke twee uur moest gebruiken om in haar verslaving te voorzien.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat de verdachte, al dan niet samen met de medeverdachten, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (heimelijk) heeft gedrogeerd door middel van het toedienen van GHB of een andere bedwelmende stof. Dit kan dan ook niet bijdragen tot de ten laste gelegde dwang.
Alcohol
Aan de verdachten is ook steeds als geweld of andere feitelijkheid ten laste gelegd dat de aangeefsters alcoholische drank hadden ingenomen.
De rechtbank overweegt daarover dat uit de verklaringen niet anders blijkt dan dat de aangeefsters dit zelf vrijwillig hebben ingenomen en daarmee niet door de verdachten in een staat van bewusteloosheid of onmacht zijn gebracht en dat dit op zichzelf (zonder de drogering) geen dwangsituatie kan opleveren.
Het vasthouden van de armen en/of benen
Ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 1] is ten laste gelegd dat haar armen en/of benen zijn vastgehouden. [slachtoffer 1] heeft in haar tweede en derde verklaring verklaard dat de verdachten haar benen en armen hebben vastgehouden, terwijl ze seksuele handelingen bij haar verrichtten en dat zij daardoor niet weg kon. De verdachten hebben dit ontkend.
De rechtbank overweegt dat voor dit onderdeel zich in het dossier, naast de verklaring van [slachtoffer 1] dat haar armen en benen tegen haar wil in zijn vastgehouden, geen ander (steun)bewijs bevindt. De rechtbank kan daarom op dit onderdeel niet tot een bewezenverklaring komen.
Onverhoeds handelen
Ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] is daarnaast als feitelijkheid het onverhoeds handelen ten laste gelegd. De rechtbank overweegt dat dit verder niet is gespecificeerd, maar dat uit het dossier kan worden afgeleid dat dit het plotseling penetreren door [medeverdachte 1] zou kunnen betreffen, terwijl [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] van tevoren zouden hebben gezegd dit niet te willen. De verdachten hebben ontkend dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] dit vooraf aan hen kenbaar hebben gemaakt en dat er nooit handelingen tegen de wil van deze aangeefsters in zijn verricht.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] , zoals ze zelf hebben verklaard, over en weer vrijwillig allerlei seksuele handelingen met de verdachten hebben verricht. Wel hebben ze gezegd dat ze niet gepenetreerd wilde worden door [medeverdachte 1] .
Voor hun verklaring dat ze, voordat deze handelingen werden verricht, duidelijk hebben gezegd dat ze niet wilden worden gepenetreerd door [medeverdachte 1] , is er onvoldoende steun in het dossier. De verdachten hebben dit ontkend. Bovendien is op een aantal pornografische video’s [slachtoffer 4] te zien en waarop, op het moment dat zij wordt gepenetreerd door [medeverdachte 1] , geen dwang of onvrijwilligheid is te zien of dat zij afstand neemt van [medeverdachte 1] .
Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat het voor de verdachten duidelijk was dat [slachtoffer 4] bepaalde seksuele handelingen met [medeverdachte 1] niet wilde. Dit betekent dat ook het onverhoedse handelen niet kan worden bewezen. Voor wat betreft het ten aanzien van [slachtoffer 2] subsidiair ten laste gelegde trachten een penis in de anus van die [slachtoffer 2] te brengen, geldt dit eveneens.
Het negeren van signalen van verbaal en/of fysiek verzet
Ten aanzien van aangeefsters [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] is ook ten laste gelegd dat signalen van verbaal en/of fysiek verzet door de verdachten zijn genegeerd. De verdachten hebben dit ontkend.
De rechtbank komt op dit onderdeel ook niet tot een bewezenverklaring. Beide aangeefsters hebben niet verklaard over verzet in fysieke vorm. Voorts heeft [slachtoffer 3] over verzet in verbale vorm verklaard dat zij op een gegeven moment heeft gezegd dat zij weg wilde, waarop zij haar kleren heeft aangetrokken en naar de deur is gelopen. Nadat de verdachte [medeverdachte 1] zou hebben gezegd: “donkere mensen houden toch van dominante seks? Moet ik nu dominant gaan doen?” en [slachtoffer 3] hierop: “nee, niet doen” heeft geantwoord, is zij door [medeverdachte 1] en [verdachte] naar huis gebracht. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te spreken van dwang, ook niet omdat nadien geen seksuele handelingen meer hebben plaatsgevonden.
Over een verbale vorm van verzet heeft [slachtoffer 4] verklaard dat zij heeft aangegeven bepaalde dingen niet fijn te vinden, maar dat daar niet naar geluisterd werd. Op een gegeven moment heeft zij aangegeven dat zij weg wilde, maar volgens [slachtoffer 4] hebben de verdachten haar gerustgesteld en overgehaald om te blijven.
Het negeren van deze vorm van verbaal verzet kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekwalificeerd als dwang, ook niet in combinatie met het creëren van een numeriek overwicht. De rechtbank overweegt daartoe dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een zodanig bedreigende situatie dat [slachtoffer 4] zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken. Daartoe acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer 4] zelf heeft verklaard dat, als zij niet was overgehaald, zij zo de deur uit had kunnen lopen.
3.4.3.
Eindconclusie
Alles overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat de verdachten de vier aangeefsters op de ten laste gelegde wijze hebben verkracht en ook niet dat ze dit ten aanzien van [slachtoffer 2] hebben gepoogd, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de aangeefsters zijn gedrogeerd of op andere wijze zijn gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan. De feitelijkheden die wel kunnen worden vastgesteld, zoals het doelbewust creëren van een numeriek overwicht en het bij [slachtoffer 4] negeren van verbaal verzet, leveren op zichzelf of in samenhang geen dwangsituatie op.
De rechtbank acht het van belang het volgende op te merken. De verdachten hebben naar het oordeel van de rechtbank de aangeefsters naar de woning gelokt, terwijl ze niet wisten dat in de woning nog een andere vrouw en man aanwezig waren. Hierdoor werden de aangeefsters als het ware overvallen en voelden ze zich in die situatie niet altijd vrij om weg te gaan. De bedoeling van de aangeefsters bij deze afspraak was kennismaken met de vrouw met wie ze hadden afgesproken, het doen van een drankje en wellicht uiteindelijk seks met de vrouw met wie ze hadden afgesproken. De bedoeling van de verdachten bij deze afspraken was enkel en alleen het met z’n drieën seks hebben met de betreffende aangeefster, terwijl de aangeefsters van die bedoeling geen weet hadden. Dat maakt het handelen van de verdachten verre van fraai, doch het levert niet direct een strafbaar feit op.
Uiteindelijk hebben de aangeefsters, achteraf bezien, seksuele handelingen verricht die ze niet wilden en die in hun beleving tegen hun wil zijn ondergaan. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden en daarmee verkrachting niet kan worden bewezen, doet dit niets af aan hoe de aangeefsters deze gebeurtenissen hebben ervaren. In een situatie als deze kan de rechtbank echter niet anders dan terugvallen op de grondregel dat in het geval van redelijke twijfel, die twijfel in het voordeel van de verdachte moet uitvallen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de onder 1, 2 primair en subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
3.5.
Opgave van bewijsmiddelen feit 5 [1]
De rechtbank zal voor feit 5 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 april 2022;
. Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, opgemaakt op 19 mei 2021 (p. 356-357);
. Het proces-verbaal forensische opsporing, opgemaakt op 28 mei 2021 (p. 46-47);
. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 15 juni 2021 (p. 48-49).
BewijsoverwegingTen aanzien van de ten laste gelegde hoeveelheid acht de rechtbank, conform de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, bewezen dat de verdachte samen met anderen de door het NFI positief geteste hoeveelheid van netto 300 milliliter van een materiaal bevattende GHB, voorhanden heeft gehad.
3.6.
Bewijs en bewijsoverweging feit 6
Het bewijs
Bij de doorzoeking op 19 mei 2021 van de woning aan [straatnaam] in Den Haag, waar de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] woonden, zijn een vuurwapen en munitie in beslag genomen. Het vuurwapen en munitie bevonden zich in een open kluis in één van de kamers van de woning. [2]
Verdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het wapen en de munitie ongeveer vijf jaren daarvoor heeft gekocht en het bewaarde in een open kluis in een kledingkamer waar iedereen bij kon. [3]
Verdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij ook wist dat het wapen in de kluis lag. [4]
[verdachte] heeft verklaard dat zij een driehoeksrelatie heeft met verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en sinds juli 2016 bij hen woonde [5] en dat zij de kluis heeft gezien, omdat zij in de kasten in de kamer waarin de kluis staat ook de was opruimt. [6]
In de rapporten van het Team Forensische Opsporing, afdeling Wapens, Munitie en Explosieven, wordt geconcludeerd dat het wapen, een revolver is van het model Italo Gra, kaliber .22 short. Dit vuurwapen valt onder categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie. [7] Daarnaast wordt geconcludeerd dat de aangetroffen munitie, te weten 71 stuks kaliber .22 short kogelpatronen, 6 stuks kaliber .32 kogelpatronen en 5 stuks kaliber 7.65 kogelpatronen, valt onder de categorie III van de Wet wapens en munitie. [8]
Bewijsoverweging
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken, omdat zij geen wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen en de munitie in de woning en overweegt hierover het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen en/of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen en/of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen en/of die munitie.
Uit de jurisprudentie valt daarnaast af te leiden dat in geval een vuurwapen en/of munitie wordt aangetroffen in of bij de woning die de verdachte feitelijk (mede) bewoont, een bewezenverklaring van het ‘voorhanden hebben’ toereikend kan zijn, indien blijkens de bewijsvoering dat voorwerp is aangetroffen op een plaats waar de bewoner van de woning doorgaans toegang toe heeft. Ook als niet direct uit de bewijsvoering blijkt dat de bewoner zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen kan dat worden vastgesteld met de bewijsredenering dat, gelet op de plaats in of bij de woning waar dit wapen is aangetroffen en de wijze waarop het is opgeborgen/verborgen, het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich van de aanwezigheid daarvan daadwerkelijk bewust is geweest.
Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen en/of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij/zij daarover heeft kunnen beschikken. Daarvoor hoeft het wapen en/of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden.
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen vast dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de woning woonde waar het vuurwapen en munitie zijn aangetroffen. Het wapen en de munitie bevonden zich in een niet-afgesloten kluis in één van de kamers in de woning. Dit betrof een kledingkamer, een ruimte waar de verdachte naar eigen zeggen regelmatig kwam en aldus toegang toe had. De verdachte wist ook dat de kluis in die kamer stond. Gelet op deze omstandigheden, in het bijzonder dat de verdachte de woning al meerdere jaren bewoonde en toegang had tot de kledingkamer waar de niet afgesloten kluis stond, stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan dan dat de verdachte bewustheid van het wapen en de munitie heeft gehad. De rechtbank acht de ontkennende verklaring van de verdachte dat zij niet wist van het vuurwapen en de munitie dan ook niet aannemelijk.
Aangezien de verdachte als bewoner van de woning daarnaast over het wapen en de munitie heeft kunnen beschikken komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
5
zij op 19 mei 2021 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
300ml van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6
zij op 19 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (model Italo Gra, kaliber .22 short) zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en
- munitie van categorie III, te weten
*71 kaliber .22 short kogelpatronen en
*6 kaliber .32 kogelpatronen en
*5 kaliber 7.65 kogelpatronen
voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, omdat het strafvorderlijk belang zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van de verdachte.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen, zodat de verdachte haar werk kan hervatten en zij een dagbesteding en inkomen heeft.
De raadsman heeft aangevoerd dat een lange detentieduur ongewenst is, omdat hiermee de woning zal moeten worden verkocht en de schulden verder oplopen. Verder is verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte sinds haar aanhouding psychische problemen heeft en dat de detentie een goed herstel van haar knieoperatie heeft belemmerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft samen met haar mededaders een hoeveelheid GHB aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat dergelijke verdovende middelen, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het samen met anderen voorhanden hebben van een geladen revolver en losse munitie. Dit vuurwapen lag in een open kluis in de woning van de verdachte. Het voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen is verboden, omdat dit een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt. Het is een groeiend probleem in de samenleving dat dergelijke (vuur)wapens, juist omdat ze direct voorhanden zijn, in allerlei situaties worden gebruikt en dreigende en gevaarlijke situaties (al dan niet met dodelijke afloop) opleveren. De onveiligheidsgevoelens in de samenleving nemen daardoor toe.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 januari 2022. Daarop staat geen enkele veroordeling voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een rapport van GGZ Fivoor Den Haag over de verdachte van 8 oktober 2021. Daaruit volgt dat er geen problematiek is op de diverse leefgebieden. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag en het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ook ingeschat als laag. Bij een veroordeling wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Interventies of toezicht vindt de reclassering niet nodig.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een voortgangsverslag van GGZ Fivoor Den Haag over de verdachte van 16 maart 2022 in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Daaruit volgt dat inmiddels problematiek op enkele leefgebieden, namelijk dagbesteding, financiën en psychosociaal functioneren is ontstaan. Zowel het recidiverisico als het risico op onttrekking aan voorwaarden worden nog steeds ingeschat als laag. De verdachte is alle gemaakte afspraken nagekomen.
Oriëntatiepunten
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Op het aanwezig hebben van de harddrugs staat een taakstraf van 80 uren. Op het voorhanden hebben van het wapen staat een gevangenisstraf van 4 maanden. Dat het vuurwapen geladen was acht de rechtbank strafverzwarend.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Alles overwegende zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter hoogte van 6 maanden opleggen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Dit houdt in dat de verdachte haar straf al heeft uitgezeten. Hoewel de verdachte gelet op zijn persoonlijke omstandigheden wel zou kunnen profiteren van de geadviseerde bijzondere voorwaarden, ziet de rechtbank voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel derhalve onvoldoende ruimte.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 1] (feit 1) vordert een schadevergoeding van € 12.015,90. Dit bedrag bestaat uit
€ 15,90 aan materiële schade (reiskosten) en € 12.000,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 2] (feit 2) vordert een schadevergoeding van € 6.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. Tevens zijn proceskosten gevorderd van € 9.759,86.
[slachtoffer 3] (feit 3) vordert een schadevergoeding van € 12.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de hoogte daarvan, met de opmerking dat daarvoor in beginsel forfaitaire bedragen gelden waarvan alleen in uitzonderlijke omstandigheden kan worden afgeweken.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding, omdat vrijspraak is bepleit van de betreffende feiten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen, aangezien de verdachte van de feiten waarop de vorderingen betrekking hebben, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen moeten worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals ze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt
ten aanzien van feit 5:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 6:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
bepaalt dat de
benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijkzijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. D.C. Laagland, rechter,
mr. M. Rigter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Westerhof, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
zij in of omstreeks de periode van 23 september 2017 tot en met 24 september 2017 te
's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het uitnodigen van die
[slachtoffer 1]in de woning van verdachte en/of haar mededader(s)
(zijnde
een voor die [slachtoffer 1] onbekende plek), waarbij die
[slachtoffer 1](onverwacht) werd geconfronteerd met de aanwezigheid van nog twee andere personen en/of
waarbij (aldus) een fysiek en/of
numeriek overwicht ten opzichte van die [slachtoffer 1] werd gecreëerd en/of
- het (heimelijk) toedienen van GHB en/of (een) (andere) bedwelmende stof(fen) en/of
feit

dat die [slachtoffer 1] (daarnaast) alcoholische drank had ingenomen en/of

- het vasthouden van de armen en/of benen van die [slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het brengen en/of heen en weer bewegen van een penis in de anus en/of vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- het brengen van (een) seksspeeltje(s) in de vagina en/of Anus van die [slachtoffer 1] en/of het bewegen van (een) seksspeeltje(s) over de clitoris van die [slachtoffer 1] en/of
- het likken van de vagina van die [slachtoffer 1] ;
2
zij op of omstreeks 26 maart 2021 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- door die [slachtoffer 2] uit te nodigen in de woning van verdachte en/of haar mededader(s)
(zijnde
een voor die [slachtoffer 2] onbekende plek), waarbij die [slachtoffer 2] (onverwacht) werd geconfronteerd met de aanwezigheid van nog twee andere personen en/of
waarbij (aldus) een fysiek en/of
numeriek overwicht ten opzichte van die [slachtoffer 2] werd gecreëerd en/of
- door onverhoeds te handelen en/of
- het (heimelijk) toedienen van GHB en/of (een) (andere) bedwelmende stof(fen)
en/of het feit dat die [slachtoffer 2] (daarnaast) alcoholische drank had ingenomen, heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het brengen van een penis in de anus van die [slachtoffer 2] en/of houden van een penis tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] ;
Subsidiair:
zij op of omstreeks 26 maart 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte en/of haar mededader(s):
- die [slachtoffer 2] uitgenodigd in de woning van verdachte en/of haar mededader(s) (zijnde een voor die [slachtoffer 2] onbekende plek), waarbij die [slachtoffer 2] (onverwacht) werd geconfronteerd met de aanwezigheid van nog twee andere personen en/of waarbij (aldus) een fysiek en/of numeriek overwicht ten opzichte van die [slachtoffer 2] werd gecreëerd en/of
- onverhoeds gehandeld en/of
- (heimelijk) GHB en/of (een) (andere) bedwelmende stof(fen) toegediend en/of terwijl) die [slachtoffer 2] (daarnaast) alcoholische drank in had genomen
- getracht een penis in de anus van die [slachtoffer 2] te brengen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3
zij in of omstreeks de periode van
20 januari 2019tot en met 17 februari 2019 te
's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het uitnodigen van die [slachtoffer 3] in de woning van verdachte en/of haar mededader(s)
(zijnde
een voor die [slachtoffer 3] onbekende plek), waarbij die [slachtoffer 3] (onverwacht) werd geconfronteerd met de aanwezigheid van (een) andere perso(o)n(en) dan waarmee zij had afgesproken en/of
waarbij (aldus) een fysiek en/of numeriek overwicht ten opzichte van die [slachtoffer 3] werd gecreëerd en/of
- het (heimelijk) toedienen van GHB en/of (een) (andere) bedwelmende stof(fen) en/of

het feit dat die [slachtoffer 3] (daarnaast) alcoholische drank had ingenomen en/of

- het negeren van signalen van verbaal en/of fysiek verzet van die [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten
- het brengen van een penis en/of (een) voorwerp(en) in de vagina van die [slachtoffer 3] en/of
- het houden van (een) dildo('s) en/of voorwerp(en) tegen de vagina van die [slachtoffer 3] en/of
- het likken van de vagina van die [slachtoffer 3] en/of
- het door die [slachtoffer 3] laten likken van de vagina van verdachte en/of haar mededader(s) en/of
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer 3]
4
zij op of omstreeks 4 mei 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 4] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het uitnodigen van die [slachtoffer 4] in de woning van verdachte en/of haar mededader(s)
(zijnde een voor die [slachtoffer 4] onbekende plek), waarbij die [slachtoffer 4] (onverwacht) werd geconfronteerd met de aanwezigheid van (een) andere perso(o)n(en) dan waarmee zij had afgesproken en/of
waarbij (aldus) een fysiek en/of numeriek overwicht ten opzichte van die [slachtoffer 4] werd gecreëerd en/of
- door onverhoeds te handelen en/of
- het (heimelijk) toedienen van GHB en/of (een) (andere) bedwelmende stof(fen) en/of
en/of het feit dat die [slachtoffer 4] (daarnaast) alcoholische drank had ingenomen en/of
- het negeren van signalen van verbaal en/of fysiek verzet van die [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die die [slachtoffer 4] , te weten
- het brengen van een penis in de mond en/of vagina en/of anus van die [slachtoffer 4] en/of
- het likken van de vagina van die [slachtoffer 4] en/of
- het door die [slachtoffer 4] laten likken van de vagina van verdachte en/of haar mededader(s)
5
zij op of omstreeks 19 mei 2021 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid (ongeveer 680ml) van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB (een) middel(len) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6
zij op of omstreeks 19 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (model Italo Gra, kaliber .22 short) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- munitie van categorie III, te weten
*71 althans één of meerdere kaliber .22 short kogelpatronen en/of
*6 althans één of meerdere kaliber .32 kogelpatronen en/of
*5 althans één of meerdere kaliber 7.65 kogelpatronen
voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] (onderzoek ‘ [naam] ’), van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, team zeden, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 568).
2.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, opgemaakt op 19 mei 2021, p. 356-357.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , opgemaakt op 20 mei 2021, p. 383-384.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , opgemaakt op 20 mei 2021, p. 444.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , opgemaakt op 19 mei 2021, p. 508.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , opgemaakt op 20 mei 2021, p. 519.
7.Het proces-verbaal onderzoek revolver, opgemaakt op 20 mei 2021, p. 52-53.
8.Het proces-verbaal onderzoek revolver, opgemaakt op 20 mei 2021, p. 53-54; Het proces-verbaal onderzoek munitie, opgemaakt op 20 mei 2021, p. 55-57.