ECLI:NL:RBDHA:2022:3708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering bij samenloop van ziektewetrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiser, die per 7 februari 2020 werd stopgezet. Eiser had zich ziekgemeld vanuit zijn werk als glazenwasser, nadat hij eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de uitkering op goede gronden was gebaseerd, aangezien eiser meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen gevolgd, die concludeerden dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen niet zorgvuldig waren onderzocht en dat de vastgestelde maatman niet correct was, maar de rechtbank vond geen aanleiding om deze claims te honoreren. De rechtbank concludeerde dat de ZW-uitkering van eiser terecht was beëindigd en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.P. Veenendaal),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Procesverloop

In het besluit van 6 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 7 februari 2020 wordt beëindigd.
In het besluit van 17 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 14 oktober 2021 via een beeldverbinding ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. [A], kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) een nader onderzoek te laten verrichten. Verweerder heeft hieraan gevolg gegeven. Bij brief van 4 november 2021 is een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige b&b toegezonden.
Bij brief van 21 december 2021 heeft eiser hierop gereageerd.
Bij brief van 23 februari 2022 heeft verweerder op verzoek van de rechtbank een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige b&b toegezonden.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat nader onderzoek ter zitting
achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1. Eiser was van 1 juni 2017 tot en met 13 juli 2018 werkzaam als verkoopmedewerker bij [B.V.] B.V.. Hierna ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Hij is vervolgens vanaf 3 september 2018 gaan werken als glazenwasser bij V.O.F. [V.O.F] Cleaning. Het inkomen dat hij hiermee verdiende werd verrekend met zijn WW-uitkering. Op 7 januari 2019 heeft eiser zich voor dit werk ziekgemeld met psychische klachten. Eiser had ook last van linkerknie- en enkelklachten en was tevens bekend met longklachten (astma) en allergie. Op 22 januari 2019 heeft eiser zich vanuit de WW ziekgemeld, waarna aan hem vanaf 1 maart 2019, bij het bereiken van de maximale WW uitkeringstermijn, een ZW-uitkering is toegekend. Op 3 april 2019 is zijn dienstverband als glazenwasser beëindigd waarna verweerder hem ook vanuit dit dienstverband een ZW-uitkering heeft toegekend. De eerstejaars ZW-beoordeling die na een periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid plaatsvond, heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser per 6 januari 2020 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Anders gezegd, hij is minder dan 35% arbeidsongeschikt. Om die reden heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser, met inachtneming van een uitlooptermijn, per 7 februari 2020 beëindigd.
Het standpunt van eiser
3.1
Eiser voert aan dat geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. Zowel op psychisch als op lichamelijk gebied vindt eiseres dat zijn beperkingen zijn onderschat. Anders dan in het rapport van de verzekeringsarts staat vermeld, vindt eiser niet dat hij mentaal ‘licht beperkt’ is. De beperkingen die op psychisch gebied zijn geduid en die betrekking hebben op het uiten van de eigen gevoelens, conflicthantering en het werken in teamverband vindt eiser onvoldoende onderkend in de weergave van zijn belastbaarheid.
3.2
Ook is hij het niet eens met de conclusie van de verzekeringsarts dat hij zou kunnen knielen en hurken. Eiser is hiertoe niet in staat en er is ook geen test uitgevoerd waaruit blijkt dat hij dit kan. Ook kan hij zich niet verenigen met het aantal uren dat hij in staat wordt geacht om te werken. Eiser is niet in staat om zonder pijn te zitten, lopen of staan in het dagelijks leven, laat staan om te werken. Eiser vindt het besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Hierbij heeft eiser ook aangevoerd dat een motivering ontbreekt van de gestelde prognose.
Beoordeling door de rechtbank
4. Bij de beoordeling van het beroep is een aantal wettelijke bepalingen van belang. Deze zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De medische beoordeling.
5. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het beoordelingsmoment van de medische toestand van eiser 7 februari 2020 is. Dit is de datum in geding. Voor de beoordeling zijn verder alleen de beperkingen van eiser die het gevolg zijn van medisch objectiveerbare ziektes of gebreken van belang.
6. Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en een arbeidsdeskundige. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
Als eiser van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet hij uitleggen waarom hij dat vindt. Als eiser het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet hij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiser alleen zijn gezondheidsklachten noemt.
7.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om de medische bevindingen en de conclusies van de verzekeringsartsen onzorgvuldig of niet juist te achten. Uit de betreffende rapporten blijkt dat zij aandacht hebben besteed aan zowel de psychische als de lichamelijke klachten van eiser en dat zij de beschikbare medische informatie van de behandelaars van eiser bij hun oordeelsvorming hebben betrokken. Zowel de eerste verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b hebben eiser lichamelijk en psychisch onderzocht waarbij ook aandacht is besteed aan de knie- en enkelklachten.
7.2
De rechtbank ziet verder geen aanwijzingen dat de beperkingen van eiser zijn onderschat. Er zijn zowel met betrekking tot de lichamelijke als de psychische klachten diverse beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De verzekeringsarts b&b heeft onderkend dat de eerste verzekeringsarts de vastgestelde beperking voor conflicthantering niet heeft opgenomen in de FML. Dit heeft hij alsnog gedaan in de aangepaste FML van 7 augustus 2020. Verder heeft hij een aantal belastbaarheidsitems op psychisch gebied nader gespecificeerd door middel van een aanvullende toelichting in de FML en heeft hij toegelicht waarom het beter is om de beperking ten aanzien van solitair werk niet te duiden.
Ook met betrekking tot de lichamelijke klachten heeft de verzekeringsarts b&b eiser bij nader inzien beperkter geacht. Dit heeft hij gedaan op basis van de medische informatie van de orthopedisch chirurg van 19 juli 2019, waaruit blijkt dat eiser ernstige artrose heeft aan de linker enkel. Er zijn aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van frequent zware lasten hanteren, langdurig lopen tijdens het werk, langdurige/veelvuldige pedaalbediening links en langdurig staan tijdens het werk. Verder zijn op basis van de beschikbare medische informatie van de dermatoloog alsnog beperkingen aangenomen voor de allergie waarvan bij eiser sprake is. De rechtbank vindt dat eiser hiermee niet tekort is gedaan. De verzekeringsarts b&b heeft ook afdoende gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor een medische urenbeperking. Eiser heeft zijn claim dat hij op basis van zijn medische klachten ongeschikt is voor arbeid, in beroep niet nader onderbouwd met (nieuwe) medische informatie.
8. Gelet op het voorgaande bestond er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over de belastbaarheid van eiser op de datum in geding (7 februari 2020).
De arbeidskundige beoordeling
9. De arbeidsdeskundige b&b heeft aan de hand van de aangepaste FML de functies die de eerste arbeidsdeskundige had geselecteerd, beoordeeld. De functie apotheekmedewerker en productiemedewerker/medewerker machinale productie vindt hij niet geschikt voor eiser vanwege ontoelaatbare overschrijdingen op lichamelijk gebied.
De resterende functies productiemedewerker/monteur printplaten (SBC-code 111180), wikkelaar/wikkelaar transformatoren (SBC-code 267053) en productiemedewerker metaalbewerking (SBC-code 264122) vindt de arbeidsdeskundige b&b echter wel geschikt voor eiser.
10. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige b&b bij de selectie van de functies rekening heeft gehouden met de beperkingen die zijn aangenomen door de verzekeringsarts b&b. De geselecteerde functies blijven binnen de marge van de daarin opgenomen beperkingen. De rechtbank vindt verder dat de arbeidsdeskundige b&b voldoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies passend zijn voor eiser. De signaleringen die door het CBBS zijn gepresenteerd als teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid, zijn door de eerste arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige b&b voorzien van een toelichting. Op basis daarvan is aannemelijk dat de belasting in de functies de belastbaarheid van eiser niet te boven gaat.
11. Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat het maatmaninkomen niet goed is vastgesteld. Er had niet alleen gekeken moeten worden naar zijn werk als verkoopmedewerker bij [B.V.] B.V. Ook de werkzaamheden als glazenwasser die hij verrichtte vanaf 3 september 2018 hadden hierbij betrokken moeten worden.
Verder voert eiser aan dat de berekening van de verdiencapaciteit van 65,26% niet juist lijkt te zijn berekend omdat is uitgegaan van een werkweek van 36,78 uur.
12. Verweerder heeft deze beroepsgrond, die tijdens de zitting naar voren is gebracht, op verzoek van de rechtbank voorgelegd aan de arbeidsdeskundige b&b. In de rapporten van 3 november 2022 en 23 februari 2022 heeft hij hierop gereageerd.
13.1
De arbeidsdeskundige b&b heeft toegelicht dat sprake is van een samenloop van ziektewetrechten, namelijk vanuit de WW en vanuit werkhervatting. Hierop is beleid van toepassing. Dit beleid is gepubliceerd in het Uitvoeringsbericht SMZ van februari 2019 en komt erop neer dat bij een dergelijke samenloop één maatman wordt vastgesteld voor beide ziektewetrechten. Er wordt dan uitgegaan van de arbeid die de werknemer heeft verricht voorafgaande aan het WW-recht. Dat betekent in dit geval dat de functie van verkoopmedewerker bij Haco als maatgevende functie wordt beschouwd. Eiser heeft die functie namelijk voorafgaand aan het ontstaan van het WW-recht verricht. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om dit standpunt van de arbeidsdeskundige b&b onjuist te achten. Er is namelijk geen sprake van een samenloop van twee tijdelijke dienstverbanden, in welk geval de maatman wel bepaald zou worden door de combinatie van beide functies. Eiser heeft de functie verkoopmedewerker en glazenwasser namelijk niet tegelijkertijd verricht. Onder die omstandigheden vindt de rechtbank het juist dat het maatmaninkomen van de functie verkoopmedewerker is gebruikt voor de berekening van de resterende verdiencapaciteit.
13.2
Gelet hierop geldt bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit het aantal uren dat eiser heeft gewerkt als verkoopmedewerker bij Haco als uitgangspunt. De uren die eiser als glazenwasser heeft gewerkt blijven bij de berekening buiten beschouwing vanwege het ontbreken van samenloop. Eiser is als verkoopmedewerker gemiddeld 36,78 uur per week werkzaam geweest. De rechtbank verwijst in dit verband naar de urenberekening die de eerste arbeidsdeskundige heeft gemaakt op de laatste pagina in het rapport van
6 januari 2020. De rechtbank verwijst verder naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 23 februari 2022 waarin op heldere wijze is toegelicht hoe de verdiencapaciteit is berekend. De rechtbank acht deze berekening juist. Dit betekent dat de resterende verdiencapaciteit terecht is vastgesteld op 65,26%. Eiser kan dus meer dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
14. De grond dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Artikel 19aa van ZW biedt geen ruimte voor een individuele belangenafweging waardoor niet kan worden toegekomen aan toetsing aan het evenredigheidsbeginsel.
Conclusie
15. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder de ZW-uitkering van eiser op goede gronden per 7 februari 2020 heeft beëindigd.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage:
Op grond van artikel 19aa van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken, een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.