ECLI:NL:RBDHA:2022:3687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
NL21.14876
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser op basis van ongeloofwaardige relatie en bedreigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse eiser. De eiser had op 7 december 2020 asiel aangevraagd in Nederland, waarbij hij stelde dat hij bedreigd werd door de echtgenoot van zijn voormalige vriendin, [naam3]. De rechtbank behandelde het beroep van de eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de asielaanvraag op 24 augustus 2021 had afgewezen als ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser geloofwaardig achtte, maar de relatie met [naam3] en de gestelde bedreigingen niet geloofwaardig vond. De eiser had onvoldoende details over zijn relatie met [naam3] en kon niet consistent verklaren over de omstandigheden van de bedreigingen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14876

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

ProcesverloopBij besluit van 24 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Ahmad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraakse nationaliteit te bezitten. Eiser heeft op 7 december 2020 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij sinds 2016 een relatie had met [naam3] [naam2] ([naam3]). Zij hebben geprobeerd deze relatie geheim te houden maar in 2017 is de familie van [naam3] er toch achter gekomen. Eiser heeft tweemaal om de hand van [naam3] gevraagd bij de moeder van [naam3]. Haar moeder weigerde dit verzoek en binnen een week werd [naam3] uitgehuwelijkt aan een neef. Ondanks dat [naam3] getrouwd was herleefde in 2019 de relatie met eiser. De man van [naam3] is hierachter gekomen en heeft eiser met de dood bedreigd. Eiser is toen naar Turkije gevlucht, waar hij wederom de man van [naam3] heeft gezien. Eiser is daarom naar Nederland gevlucht.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. [1] Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder heeft de relatie met [naam3] en de bedreiging door haar echtgenoot niet geloofwaardig gevonden. Zo weet eiser niet veel over [naam3] en haar familie, terwijl zij enkele jaren een relatie hebben gehad. Bovendien heeft eiser tegenstrijdig verklaard over wie kennis had van deze relatie. Daarnaast heeft hij wisselend verklaard over de aard van de relatie toen [naam3] getrouwd was en de bedreigingen door de echtgenoot van [naam3]. Verweerder werpt tot slot tegen dat eiser zich na aankomst niet onverwijld gemeld heeft voor bescherming in Nederland.
4. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder ten onrechte de relatie met [naam3] ongeloofwaardig heeft geacht. Er was ten tijde van de eerste relatie sprake van kalverliefde. Uit de schermafbeeldingen van de onlinegesprekken tussen eiser en [naam3] blijkt duidelijk dat zij een relatie hebben gehad. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat deze stukken niet vertaald zijn, nu het volgens Werkinstructie 2020/5 [2] op de weg van verweerder lag deze te laten vertalen. Eiser heeft verder niet wisselend verklaard over de aard van de relatie met [naam3] toen zij eenmaal gehuwd was. Eiser schaamde zich om in het bijzijn van de vrouwelijke gehoorambtenaar en tolk te vertellen dat de relatie met [naam3] voor eiser op dat moment enkel seksueel was. Eiser voert voorts aan dat hij zich na aankomst in Nederland onverwijld heeft gemeld bij de politie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Relatie met [naam3]
5. Verweerder heeft niet ten onrechte de gestelde relatie tussen eiser en [naam3] ongeloofwaardig gevonden. Verweerder heeft in dat verband kunnen overwegen dat eiser weinig kan verklaren over [naam3], ondanks dat zij (in totaal) enkele jaren een relatie zouden hebben gehad. Zo weet eiser niet wanneer hij [naam3] voor het eerst ontmoet heeft, wanneer zij jarig is en op welk adres zij woont. Ook weet eiser niet hoe de moeder en broers van [naam3] heten en naar welke school zij ging. Eiser heeft daarnaast niet consistent verklaard over wie kennis had van zijn relatie met [naam3] in de eerste periode. Eiser heeft namelijk eerst verklaard dat niemand hiervan op de hoogte was, terwijl volgens zijn latere verklaring twee nichten van [naam3], een partner van één van hen en de werkgever van eiser op de hoogte waren van de relatie. Eiser weet tot slot niet op welke datum hij om de hand van [naam3] heeft gevraagd. Verweerder heeft niet hoeven volgen dat eiser hierover niet meer kon vertellen omdat sprake zou zijn van kalverliefde. Eiser was tenslotte meerderjarig, hij heeft enkele jaren een relatie met [naam3] gehad en hij wilde met haar trouwen. Onder die omstandigheden mag van eiser verwacht worden dat hij meer gedetailleerd kan vertellen over de gestelde relatie.
6. Verweerder heeft er voorts niet ten onrechte op gewezen dat de overgelegde schermafbeeldingen de gestelde relatie van eiser met [naam3] niet onderbouwen. Aan de hand van de berichten is niet vast te stellen wanneer deze zijn verzonden. Daarnaast kan niet vastgesteld worden dat de berichten afkomstig zijn van [naam3]. Daarom kan in het midden blijven of het op de weg van verweerder had gelegen om deze stukken te laten vertalen.
7. Verweerder heeft het verder niet ten onrechte merkwaardig gevonden dat de leeftijd van [naam3] bij het huwelijksaanzoek van eiser voor de moeder van [naam3] geen rol speelde. Eiser was op dat moment éénentwintig jaar. [naam3] was veertien. Verweerder heeft onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht over Irak van december 2004 gemotiveerd onderbouwd dat de wettelijk huwbare leeftijd voor mannen en vrouwen in Irak is vastgesteld op achttien jaar. Uit het algemeen ambtsbericht over Irak van mei 2018 volgt dat deze wetgeving sindsdien niet is gewijzigd. Vrouwen kunnen ook vanaf vijftien jaar in het huwelijk treden maar daarvoor is toestemming van de ouders vereist. De enkele stelling van eiser dat in Irak ook op jongere leeftijd huwelijken plaatsvinden, is niet met bronnen onderbouwd.
Bedreigingen door de echtgenoot van [naam3]
8. Nu verweerder niet ten onrechte de relatie met [naam3] ongeloofwaardig heeft gevonden, tast dat ook de geloofwaardigheid aan van eisers verklaringen over de gestelde bedreigingen door de echtgenoot van [naam3]. Daar komt bij dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat van eiser verwacht mocht worden dat hij in het nader gehoor uit eigen beweging zou verklaren dat de seksuele relatie met [naam3] in het appartement boven de supermarkt werd uitgeoefend. Eiser heeft hierover echter pas melding gemaakt bij de correcties en aanvullingen op het verslag van het nader gehoor. Dat eiser door schaamte ten overstaan van de vrouwelijke gehoormedewerker en de vrouwelijke tolk niet (volledig) durfde te verklaren, is niet onderbouwd. Bovendien heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat de in de correcties en aanvullingen gegeven beschrijving van de gestelde seksuele relatie met [naam3] summier en vaag is. Eiser weet slechts te melden dat de relatie in 2019 is begonnen en laat onvermeld hoe vaak en onder welke omstandigheden [naam3] en hij in het appartement samen kwamen. Omdat eiser stelt dat hij een verboden seksuele relatie onderhield met een zestienjarige gehuwde vrouw, ligt het voor de hand dat hij daar meer details over kan verstrekken. Nu deze ontbreken heeft verweerder deze toevoeging in de correcties en aanvullingen niet hoeven volgen. Ook is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder eiser hierover aanvullend had moeten horen.
Onverwijld melden
9. Verweerder heeft de tegenwerping dat eiser zich na aankomst in Nederland niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld bij de autoriteiten voor het indienen van een asielaanvraag, ter zitting ingetrokken. De beroepsgrond die daarop is gericht behoeft daarom geen bespreking.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr.S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Paragraaf 6 van Werkinstructie 2020/5 (Samen)werken met een tolk (WI 2015/5).