ECLI:NL:RBDHA:2022:3682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
NL21.13166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor gezinshereniging van Afghaanse moeder en kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een Afghaanse moeder en haar minderjarige kinderen. De referent, een 20-jarige man, had een mvv aangevraagd voor zijn moeder en broertjes en zusjes die in Afghanistan verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat er geen beschermenswaardig gezinsleven zou zijn tussen de referent en zijn moeder. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd dat de gezinsband verbroken is en dat het jongvolwassene beleid niet van toepassing zou zijn. De rechtbank benadrukt dat de voorgeschiedenis van de referent, waaronder eerdere nareisaanvragen, moet worden meegenomen in de beoordeling. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens moet verweerder het griffierecht vergoeden en de proceskosten van eiseres betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13166

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer 1]
mede namens haar minderjarige kinderen:
[kind 1]
V-nummer: [V-nummer 2] ,
[kind 2]
V-nummer: [V-nummer 3] ,
[kind 3]
V-nummer: [V-nummer 4] ,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. M.L. van Riel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van der Weijden).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 1 februari 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen ten behoeve van eiseres en haar minderjarige kinderen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid” bij [referent] (hierna: referent) in het kader van artikel 8 EVRM [1] afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en referent. Als tolk is verschenen H.C. Khana. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Referent is geboren op [geboortedatum 1] 2000 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Eiseres is geboren op [geboortedatum 2] 1971, en haar minderjarige kinderen op respectievelijk [geboortedatum 3] 2006, [geboortedatum 4] 2009 en [geboortedatum 5] 2012. Zij hebben ook allen de Afghaanse nationaliteit. De vader van referent is overleden.
1.1
Referent heeft op 29 maart 2019 een asielvergunning gekregen. Op 5 juni 2019 heeft hij ten behoeve van zijn nog in Afghanistan verblijvende moeder (eiseres) en minderjarige broertjes en zusje een aanvraag ingediend om verlening van een mvv met het doel om hen in Nederland met elkaar te herenigen. Bij besluit van 14 augustus 2019 heeft verweerder de mvv-aanvraag ten behoeve van zijn broertjes en zusje afgewezen omdat zij geen gezinsleden zijn waarop de wettelijke regeling voor het nareizen van familie- of gezinsleden van toepassing is. De mvv-aanvraag ten behoeve van eiseres is bij een namens referent door VluchtelingenWerk Noord Nederland opgestelde brief van 2 september 2019 stopgezet. De in die brief vermelde reden daarvan is dat eiseres in oorlogsgebied woont en dat hij geen contact met haar kon krijgen. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres bij besluit van 25 september 2019 afgewezen op de grond dat de familierelatie tussen referent en eiseres niet was aangetoond.
1.2
Op 5 juni 2020 heeft referent de huidige aanvragen ingediend.
1.3
De rechtbank beoordeelt eerst het beroep voor zover dat betrekking heeft op de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit tot afwijzing van de mvv-aanvraag ten behoeve van eiseres, de moeder van referent.
De standpunten van partijen
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat volgens hem tussen referent en zijn moeder geen sprake is van gezinsleven dat op grond van artikel 8 EVRM dient te worden beschermd. Bij die beoordeling heeft verweerder in de eerste plaats getoetst aan diens zogenoemde jongvolwassene beleid. [2] Verweerder vindt dat beleid niet op referent van toepassing, omdat referent niet meer tot het gezin van zijn moeder behoort en de gezinsband met zijn moeder verbroken is. Dat volgt volgens verweerder onder meer uit het feit dat referent al lange tijd van zijn moeder gescheiden is, zelfstandig in Nederland woont en niet met stukken heeft weten te onderbouwen dat hij zich niet zelfstandig kan redden. Vervolgens heeft verweerder nog getoetst of er tussen referent en zijn moeder sprake is van een meer dan de gebruikelijke afhankelijkheid die er tussen een meerderjarig kind en zijn ouder(s) bestaat. Dat is volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt.
2.1
Volgens eiseres is er tussen haar referent wel sprake van beschermingswaardig gezinsleven. Daartoe voert zij in de eerste plaats aan dat verweerder het jongvolwassene beleid ten onrechte niet van toepassing acht. Volgens eiseres heeft verweerder bij de toetsing aan dat beleid ten onrechte geen rekening gehouden met de voorgeschiedenis van referent, terwijl dat op grond van de uitspraak van de Afdeling [3] van 23 november 2020 [4] wel had gemoeten.
Het oordeel van de rechtbank
3. De Afdeling heeft in de uitspraak van 23 november 2020 de arresten van het Hof van Justitie in de zaken A. en S. en B.M.M. e.a. van respectievelijk 12 april 2018 en 16 juli 2020 betrokken. De Afdeling legt in de uitspraak van 23 november 2020 uit dat die arresten gaan over de vraag of een vreemdeling zijn status als alleenstaande minderjarige als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [5] kan verliezen als een lidstaat laat een besluit neemt op zijn aanvraag om gezinshereniging. Uit de overwegingen in het arrest A. en S., in het bijzonder uit rechtsoverweging 61, leidt de Afdeling voorts af dat verweerder een opvolgende mvv-aanvraag van een aanvankelijk alleenstaande minderjarige referent moet beoordelen aan de hand van de omstandigheden ten tijde van die aanvraag, waaronder ook de omstandigheid dat een referent ten tijde van een opvolgende mvv-aanvraag niet langer minderjarig is. Om geen afbreuk te doen aan doel en nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn, moet verweerder bij de beoordeling van die reguliere aanvraag wel rekening houden met de voorgeschiedenis van die aanvankelijk alleenstaande minderjarige referent. Dit betekent volgens de Afdeling dat hij in zijn belangenafweging in het bijzonder rekening houdt met de leeftijd en vluchtelingenstatus dan wel subsidiaire beschermingsstatus van die referent, de behandelduur van de eerste mvv-aanvraag en de redenen waarom die aanvraag niet gehonoreerd kon worden.
3.1
Op grond van het beleid [6] neemt verweerder familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen het meerderjarige kind en de ouders. Verweerder neemt ook familie- en gezinsleven aan, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, als het meerderjarige kind jongvolwassen is, altijd feitelijk heeft behoord tot het gezin van de ouders en nog steeds behoort tot het gezin van de ouders.
3.2
Vaststaat dat referent ten tijde van de asielaanvraag minderjarig was. In overeenstemming met de jurisprudentie van de Afdeling heeft verweerder referent voor de beoordeling van de huidige opvolgende mvv-aanvraag aangemerkt als meerderjarig. Vaststaat verder dat referent ten tijde van de huidige aanvraag twintig jaar oud was en daarmee gelet op het beleid van verweerder jongvolwassen. In geschil is of verweerder heeft kunnen aannemen dat er desondanks geen familie- en gezinsleven bestaat tussen referent en zijn moeder omdat de gezinsband is verbroken.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de gezinsband tussen referent en zijn moeder verbroken is en dat daarom het jongvolwassene beleid niet van toepassing zou zijn. De rechtbank volgt verweerder allereerst niet in het in het verweerschrift vermelde standpunt dat de door eiseres onder verwijzing naar de uitspraak van 23 november 2020 van de Afdeling genoemde voorgeschiedenis geen rol speelt bij de vraag of referent onder de voorwaarden van het jongvolwassene beleid valt. Ofschoon de Afdeling in genoemde uitspraak inderdaad heeft geoordeeld dat verweerder in de op grond van artikel 8 EVRM te maken belangenafweging de voorgeschiedenis van de aanvankelijk minderjarige vreemdeling moet betrekken, ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat diezelfde voorgeschiedenis niet ook moet worden betrokken bij de beoordeling of door die aanvankelijk minderjarige vreemdeling aan de voorwaarden van het jongvolwassenebeleid wordt voldaan en of de gezinsband is verbroken. Het zou tegen het doel en nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn ingaan indien verweerder deze voorgeschiedenis slechts bij de belangenafweging zou hoeven te betrekken, nu verweerder in het bestreden besluit aan de belangenafweging niet toekomt omdat volgens verweerder in de relatie tussen referent en eiseres ook geen sprake is van meer dan de gebruikelijk banden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder de gehele voorgeschiedenis van referent bij de toetsing aan het jongvolwassene beleid had moeten betrekken. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder, indien hij vaststelt dat het jongvolwassene beleid niet van toepassing is, de voorgeschiedenis ook zal moeten betrekken bij de vraag of er sprake is van meer dan gebruikelijke banden tussen referent en eiseres.
3.4
Voorts ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verweerder niettemin de voorgeschiedenis van referent voldoende bij de beoordeling van het beroep op het jongvolwassene beleid heeft betrokken. In dit kader hebben eisers terecht aangevoerd dat verweerder bij die beoordeling geen rekening heeft gehouden met de reden waarom de eerdere mvv-aanvraag is afgewezen. Anders dan verweerder stelt heeft referent er niet zelf voor gekozen dat de mvv-aanvraag zou worden afgewezen, de reden voor het stopzetten van de aanvraag was namelijk dat referent destijds geen contact kon krijgen met zijn moeder. Verder hebben eisers terecht aangevoerd dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de lange behandelduur van de asielaanvraag van referent. Uit het arrest B.B.M. e.a. van het Hof van Justitie [7] volgt immers dat het voorkomen moet worden dat de slaagkansen van het verzoek om gezinshereniging afhankelijk worden van factoren die zijn toe te rekenen aan de bevoegde nationale autoriteiten en rechterlijke instanties, omdat dit kan leiden tot een aanzienlijk verschil in behandeling van een dergelijk verzoek. Niet in geschil is dat referent reeds op 23 mei 2016 zijn asielaanvraag had ingediend, en dat deze pas op 29 maart 2019 is ingewilligd. Als gevolg hiervan heeft referent ten tijde van zijn minderjarigheid slechts één kans gehad op nareis van zijn moeder met de daarbij behorende gunstige voorwaarden. Ten slotte is de rechtbank met eisers van oordeel dat verweerder bij de beoordeling ten onrechte veel gewicht heeft toegekend aan de stappen die referent in Nederland heeft gezet richting zelfstandigheid. Deze zijn deels een vanzelfsprekend gevolg van zijn lange verblijf in Nederland. Voorts staat deze tegenwerping haaks op de verwachting van verweerder dat referent voldoende inkomen heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien en niet afhankelijk zal zijn van de Nederlandse staat. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de gezinsband tussen referent en zijn moeder is verbroken. Daaruit vloeit voort dat verweerder ook niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat referent niet voldoet aan de voorwaarden van verweerders jongvolwassene beleid en aan eiseres niet al op grond van dat beleid verblijf moet worden toegestaan om zich in Nederland met referent te kunnen herenigen. Al om die reden kan het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit tot afwijzing van de mvv-aanvraag ten behoeve van eiseres geen stand houden wegens schending van artikel 7:12 van de Awb. [8] Hetgeen overigens tegen dat deel van het bestreden besluit is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
3.5
Reeds omdat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagd mvv, kan ook de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag die ten behoeve van de minderjarige broertjes en zusje van referent is ingediend geen stand houden. Immers, hun verblijfssituatie is onlosmakelijk verbonden met de verblijfssituatie van hun moeder.
Conclusie
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet daarom een nieuw besluit op het bezwaar nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F. Moison, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Voluit: Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire.
3.Voluit: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zaaknummer ECLI:NL:RVS:2020:2780.
5.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
6.Zoals weergegeven in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire.
7.Arrest van het Hof van 16 juli 2020, B.M.M., B.S., B.M., B.M.O., zaaknummer ECLI:EU:C:2020:577.
8.Voluit: Algemene wet bestuursrecht.