In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een Afghaanse moeder en haar minderjarige kinderen. De referent, een 20-jarige man, had een mvv aangevraagd voor zijn moeder en broertjes en zusjes die in Afghanistan verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat er geen beschermenswaardig gezinsleven zou zijn tussen de referent en zijn moeder. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd dat de gezinsband verbroken is en dat het jongvolwassene beleid niet van toepassing zou zijn. De rechtbank benadrukt dat de voorgeschiedenis van de referent, waaronder eerdere nareisaanvragen, moet worden meegenomen in de beoordeling. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens moet verweerder het griffierecht vergoeden en de proceskosten van eiseres betalen.