ECLI:NL:RBDHA:2022:3680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
09/203188-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor roekeloos rijgedrag met dodelijk verkeersongeval en poging tot zware mishandeling

Op 21 april 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 juli 2021 een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt door roekeloos rijgedrag. De verdachte, geboren in 1960 en op dat moment gedetineerd, reed met een personenauto over het fietspad met beslagen ruiten, waardoor hij onvoldoende zicht had. Hij negeerde een stopteken van de politie en botste frontaal op een scooter, bestuurd door het slachtoffer, dat als gevolg van de aanrijding overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld, wat leidde tot de veroordeling voor het veroorzaken van een dodelijk ongeval. Daarnaast werd de verdachte ook vervolgd voor poging tot zware mishandeling van een politieagente, die hij met zijn auto bijna had aangereden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op doodslag, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor tien jaar. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij wegens immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/203188-21
Datum uitspraak: 21 april 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie PPC.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 4 november 2021, 13 januari 2022 (alle pro forma) en 7 april 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Roosma en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mr. P.J. Hoogendam en mr. J.G.W.M. Lut naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 27 juli 2021 te [plaats] , gemeente Westland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, op of nabij [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte, aldaar,
- heeft gereden met zijn personenauto over het fietspad en/of
- heeft gereden met beslagen ruiten, althans ruiten waardoor hij geen, althans onvoldoende zicht
had op de verkeerssituatie en/of zijn omgeving en/of
- ( vervolgens) het aan hem gegeven stopteken heeft genegeerd, althans hier geen gevolg aan
gegeven en/of
- zijn snelheid (verder) heeft verhoogd en/of
- om het voor hem op de weg geplaatste politievoertuig is gereden en/of
- aldaar niet voldoende aandacht voor het verkeer en/of de verkeerssituatie gehad en/of
- frontaal in botsing is gekomen met een (hem tegemoetkomende) bromfietser en/of
- vervolgens, nadat hij een harde klap hoorde, althans een harde klap hoorbaar was en/of hij een aanrijding vermoedde en/of een aanrijding had moeten bemerken, is doorgereden, terwijl het
slachtoffer zich op dat moment onder het voertuig van verdachte bevond,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood
2
hij op of omstreeks 27 juli 2021 te [plaats] , gemeente Westland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om brigadier van politie [benadeelde partij] opzettelijk
van het leven te beroven, met dat opzet met een (personen)auto al snelheidverhogend, in elk geval met hoge, althans aanzienlijke, snelheid en/of zonder te remmen is afgereden/ingereden op die [benadeelde partij] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juli 2021 te [plaats] , gemeente Westland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan brigadier van politie [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een (personen)auto al snelheidverhogend, in elk geval met hoge, althans aanzienlijke, snelheid en/of zonder te remmen is afgereden/ingereden op die [benadeelde partij] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juli 2021 te [plaats] , gemeente Westland, brigadier van politie [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een (personen)auto al snelheidverhogend, althans met hoge/aanzienlijke snelheid en/of zonder te remmen afgereden/ingereden op die [benadeelde partij]

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 2 primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben namens de verdachte vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde bepleit. Voor wat betreft het onder feit 1 ten laste gelegde hebben zij partiële vrijspraak bepleit, in die zin dat volgens hen niet kan worden bewezen dat de verdachte roekeloos heeft gehandeld.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur, team verkeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 172).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij] , opgemaakt op 28 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 9-11):
Op 27 juli 2021 reden wij ter hoogte van het tankstation op de [straatnaam] te [plaats] . Ik, verbalisant, zag dat er een voertuig over het fietspad in onze richting reed, komende uit de richting van [plaats] , welke achter het tankstation ligt. Ik zag dat het voertuig zijn snelheid verhoogde. Ik zag dat mijn collega ons dienstvoertuig het fietspad op reed in de richting van het tegemoetkomende voertuig. Ik zag dat het voertuig welke ons tegemoet kwam rijden een grijze [auto merk] was. Ik zag dat het voertuig op ons afreed en op ongeveer een halve meter van ons voertuig tot stilstand kwam. Ik zag dat het voertuig om ons dienstvoertuig heen wilde rijden. Hierop ben ik vanaf de passagierszijde het dienstvoertuig uitgestapt en ben schuin voor de [auto merk] gaan staan. Hierbij heb ik middels handgebaren een stopteken gegeven. Ook heb ik op luide en niet misverstane wijze geroepen dat hij moest stoppen. Ik zag dat de bestuurder van de [auto merk] hier niet aan voldeed en om ons voertuig heenreed. Ik hoorde dat de bestuurder gas gaf. Ik zag dat de bestuurder mijn kant op reed. Hierdoor moest ik opzij springen om niet door de [auto merk] te worden geraakt. Ik zag en hoorde dat de [auto merk] zijn snelheid verhoogde en wegreed over het fietspad in de richting van [plaats] . Ik hoorde vervolgens een harde klap. Toen mijn collega ons dienstvoertuig had gedraaid, zag ik op het fietspad een zwarte scooter liggen. Ik zag dat de [auto merk] over het fietspad doorreed. Ik zag dat het voertuig op ongeveer 20 meter vanaf de scooter tot stilstand kwam. Ik heb vervolgens de bestuurder, welke later bleek te zijn [verdachte] , [geboortedatum] 1960 te [plaats] , aangehouden.
2. Het proces-verbaal van bevindingen van 31 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 68-69):
Vervolgens hoorde ik, verbalisant [benadeelde partij] , dat de bestuurder van het voertuig gas gaf. Ik hoorde de motor van het voertuig accelereren en zag dat het voertuig om ons
voertuig heen reed in de richting waar ik stond. Ik schat dat dit gebeurde met een snelheid van ongeveer 25 tot 30 kilometer per uur. Ik zag dat het voertuig mijn richting op reed.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 14-15):
Op 27 juli 2021 bereed ik, verbalisant [naam] , de rijbaan van [straatnaam] , komende uit de richting van [plaats] en gaande in de richting van het centrum van [plaats] . Ter hoogte van het [tankstation] sloeg ik linksaf, in de richting van de parallelweg van de [straatnaam] . Ik zag dat tussen het tankstation en de parallelweg van de [straatnaam] een fietspad gelegen was. Plotseling zag ik hier een donkerkleurige personenauto mijn kant op komen rijden. Ik zag dat deze personenauto op het fietspad reed uit de richting van de [straatnaam] . Ik zag dat de voorruit volledig beslagen was. Ik zag dat mijn collega uitstapte en direct hierop een stopteken gaf richting de bestuurder. Vervolgens hoorde ik dat de motor van de personenauto heel veel toeren maakte. Hierbij zag ik dat de auto versnelde en in de richting van mijn collega [benadeelde partij] reed. Direct hierop zag ik dat mijn collega [benadeelde partij] een grote sprong maakte richting ons surveillance voertuig. Ik zag dat collega [benadeelde partij] uit de rijlijn van de personenauto moest springen daar zij anders was aangereden. Hierop heb ik mijn surveillancevoertuig achteruitgereden om richting de personenauto te rijden. Hierbij hoorde ik een harde klap. Ik keek opzij, richting de bushalte, en zag dat er een zwarte scooter op zijn kant lag. Ik zag dat de bestuurder van de personenauto verder reed op het separaat gelegen fietspad. Ik reed op de hoofdrijbaan van de [straatnaam] in de richting van het centrum van [plaats] . Ik reed naast de personenauto en zag dat onder het voertuig een persoon werd meegesleept. Vervolgens zag ik dat de personenauto iets vaart minderde. Direct hierop heb ik mijn surveillance voertuig de berm ingestuurd om voor de personenauto het fietspad op te rijden. Hierop zag ik dat de bestuurder van de personenauto tot stilstand kwam. Nadat ik mijn surveillancevoertuig tot stilstand had gebracht ben ik naar het slachtoffer gelopen welke volledig onder de auto lag. Ik zag dat het slachtoffer bekneld lag. Ik kreeg geen enkel contact met het slachtoffer waarop ik constateerde dat het slachtoffer het bewustzijn had verloren.
4. Het proces-verbaal van verhoor van [verbalisant] , getuige, op 1 april 2022 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
U vraagt of wij de transparant aan hadden staan. Ja, stop politie.
5. Het geschrift, te weten akte van overlijden, voor zover inhoudende (p. 116):
OVERLEDENE
Geslachtsnaam : [slachtoffer]
Voornamen : [naam]
Plaats van geboorte : [plaats]
Dag van geboorte : [geboortedatum]
Geslacht : F (vrouwelijk)
Dag van overlijden : [datum]
6. Het proces-verbaal van verhoor van de [verdachte] , opgemaakt op 29 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 33-38):
Ik reed weg via het fietspad. Ik reed 20 km/u. De autoruit was beslagen. Ik ben niet langs het huis van mijn vader gereden maar over het fietspad bij de benzinepomp. Ik ben het fietspad opgegaan en ik zag aan het eind een blauw zwaailicht.
7. Het proces-verbaal van verhoor van de [verdachte] , opgemaakt op 26 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 103-112):
Ik kwam aanrijden en zag een politieauto. Vlak voor de politieauto stond die agent.
8. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 april 2021, voor zover inhoudende:
Toen ik wegreed bij mijn vader waren de ruiten al beslagen. Precies in het midden kon ik niks zien. Het klopt dat ik daarna het fietspad ben opgereden. Bij de plek waar je de weg op kon stond de politie. De lichten aan de voorkant van de auto zag ik. Ik zag ook iemand naast de auto. Ik denk dat ik ongeveer 20 km per uur reed.
3.4.
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat op 27 juli 2021 op de [straatnaam] een zeer ernstig ongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte bestuurde een [auto merk] en reed met beslagen voorruit over het fietspad. Na een stopteken van de politie te hebben genegeerd, heeft hij op het fietspad een scooter frontaal aangereden die op dat moment werd bestuurd door [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer). Als gevolg van deze botsing is zij enkele dagen later overleden.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gedragingen van de verdachte de conclusie rechtvaardigen dat hij schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) heeft aan het verkeersongeval, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. De vraag is welke mate van schuld.
Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties, namelijk van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik in de rechtspraak willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. In artikel 5a WVW is - kort gezegd - strafbaar gesteld het zich opzettelijk in het verkeer zodanig gedragen dat de verkeersregels in die mate worden geschonden dat daarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen is te duchten. De rechtbank moet beoordelen of de verkeersgedragingen van de verdachte een veroordeling op grond van artikel 5a WVW zouden opleveren.
De verdachte is in zijn auto gaan rijden terwijl de voorruit beslagen was. Hij is met zijn voertuig tegen de rijrichting in over het fietspad gereden en heeft de aanwijzingen van de politie om zijn voertuig te stoppen genegeerd, waarna hij zijn weg op het fietspad heeft vervolgd. Ten slotte is de verdachte na zijn aanrijding met de scooter meer dan 20 meter doorgereden. Verdachte had met zijn gedragingen, in samenhang bezien en naar hun uiterlijke verschijningsvorm, ook het opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Vastgesteld moet worden dat sprake was van meerdere gedragingen als bedoeld in artikel 5a WVW en daarmee van een ernstige mate van overtreding van verkeersregels in de zin van voornoemd artikel, waardoor de veiligheid van het verkeer zeer sterk in gevaar werd gebracht.
Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat de concrete verkeersgedragingen van de verdachte die tot het ongeval hebben geleid zijn aan te merken als een overtreding van artikel 5a WVW en dat deze een veroordeling op grond van dit artikel zonder meer zouden rechtvaardigen indien er geen ongeval had plaatsgevonden. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat sprake is van
roekeloosheid, de zwaarste vorm van schuld. De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde, in die schuldvariant, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte toen hij op 27 juli 2021 op het fietspad reed, de politieauto en de politieagent die was uitgestapt heeft gezien. Verdachte heeft er desondanks voor gekozen het politievoertuig links te passeren en verder te rijden op het fietspad, waarbij verbalisant [benadeelde partij] net op tijd opzij kon springen om te voorkomen dat zij werd aangereden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag (primair ten laste gelegd) of een poging tot zware mishandeling (subsidiair ten laste gelegd).
Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit kan blijken dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om verbalisant [benadeelde partij] van het leven te beroven of om haar zwaar te verwonden. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van [benadeelde partij] of op het haar toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. Allereerst moet dan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [benadeelde partij] gedood kon worden of zwaar lichamelijk letsel kon oplopen door de handelingen van de verdachte. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijke aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Poging tot doodslag
De verdachte is na het stopteken van verbalisant [benadeelde partij] doorgereden en is het politievoertuig waar zij net uit was gestapt links gepasseerd. Volgens zijn eigen verklaring reed hij op dat moment ongeveer 20 kilometer per uur. Verbalisant [benadeelde partij] heeft verklaard dat de verdachte met een snelheid van 25-30 kilometer per uur op haar afreed. Naar het oordeel van de rechtbank was er, uitgaande van een snelheid van zo’n 20 tot 30 kilometer per uur, hoe dan ook sprake van een aanmerkelijke kans op een aanrijding. De kans dat deze aanrijding ook een dodelijk gevolg zou kunnen hebben gehad acht de rechtbank met de officier van justitie en de raadslieden, gelet op de snelheid waarmee de verdachte reed, echter niet dusdanig groot dat deze als
aanmerkelijkkan worden beschouwd. Om deze redenen moet vrijspraak volgen voor de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
Hiervoor is al vastgesteld dat de kans op een aanrijding groot was. De rechtbank is tevens van oordeel dat er bij een aanrijding met deze snelheid een aanmerkelijke kans is dat er zwaar lichamelijk letsel optreedt bij het slachtoffer. Het gevaar van zijn handelen moet voor de verdachte, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Door bewust door te rijden heeft de verdachte de kans op dit letsel dan ook aanvaard, zodat de rechtbank de poging tot zware mishandeling bewezen acht.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 27 juli 2021 te [plaats] , gemeente Westland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), rijdende op de [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, als volgt te handelen:
hij, verdachte, aldaar,
- heeft gereden met zijn personenauto over het fietspad en
- heeft gereden met beslagen ruiten, waardoor hij onvoldoende zicht had op de verkeerssituatie en zijn omgeving en
- ( vervolgens) het aan hem gegeven stopteken heeft genegeerd, en
- zijn snelheid heeft verhoogd en
- om het voor hem op de weg geplaatste politievoertuig is gereden en
- aldaar niet voldoende aandacht voor het verkeer en de verkeerssituatie
heeftgehad en
- frontaal in botsing is gekomen met een (hem tegemoetkomende) bromfietser en
- vervolgens, nadat hij een harde klap hoorde en hij een aanrijding vermoedde, is doorgereden, terwijl het slachtoffer zich op dat moment onder het voertuig van verdachte bevond,
waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood.
2
hij op 27 juli 2021 te [plaats] , gemeente Westland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan brigadier van politie [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een (personen)auto al snelheidverhogend, met aanzienlijke, snelheid en zonder te remmen is afgereden/ingereden op die [benadeelde partij] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS en de TBS-maatregel) met een bevel tot verpleging van overheidswege gevorderd en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van totaal 10 jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank, gelet op de bepleitte vrijspraken, verzocht af te zien van de oplegging van de TBS-maatregel nu niet aan de voorwaarden voor oplegging daarvan is voldaan. Voor het geval de rechtbank mocht oordelen dat dit wel het geval is, hebben de raadslieden verzocht af te zien van oplegging van de TBS-maatregel en ambtshalve, op de voet van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (hierna: Wfz) een machtiging tot verplichte zorg af te geven.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft in de avond van 27 juli 2021 als bestuurder van een personenauto door roekeloos rijgedrag een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen. De nabestaanden van [slachtoffer] moeten verder leven in de wetenschap dat zij nooit meer zal thuiskomen. Verdachte heeft dit door zijn roekeloze verkeersgedrag op zijn geweten. In de ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring afkomstig van de zoon van [slachtoffer] is de diepe impact die haar plotselinge dood op hem heeft gehad treffend en emotioneel verwoord: hij is de beste moeder die een zoon zich kan wensen verloren en weet niet hoe hij verder moet leven nu zijn moeder ‘de mooiste bloem’ is geplukt. De zus van [slachtoffer] heeft ter zitting gezegd dat zij niet kan en wil bevatten dat haar lieve zus, die in de bloei van haar leven was, er niet meer is. De rechtbank is zich ervan bewust dat de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting (als gevolg van zijn psychiatrische problematiek) niet goed in staat was zich passend over het ongeval en de gevolgen daarvan uit te laten voor de nabestaanden extra pijnlijk en onbevredigend moet zijn geweest.
Vlak voor het noodlottige verkeersongeval, waar het zwaartepunt in deze zaak ligt, heeft de verdachte gepoogd met zijn auto op verbalisant [benadeelde partij] in te rijden, die nog net opzij wist te springen om te voorkomen dat zij werd geraakt. Dit incident heeft volgens verbalisant [benadeelde partij] veel indruk op haar gemaakt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van de verdachte van 30 maart 2022.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een psychiatrisch rapport betreffende de verdachte, opgemaakt door [dekundige] van 19 oktober 2021 en klinisch [dekundige] van 20 november 2021. Zij komen beiden tot de conclusie dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en aan een autismespectrumstoornis. Zij achten het risico op recidive hoog en omdat de stoornissen volgens hen aanwezig waren ten tijde van het verkeersongeval met dodelijke afloop, adviseren zij dit feit, indien bewezen, in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. [dekundige] adviseert dit ook voor wat betreft de poging tot zware mishandeling van verbalisant [benadeelde partij] . Beide deskundigen adviseren, gelet op de gecompliceerde psychiatrische problematiek, het chronische karakter van de stoornissen, het geringe ziektebesef en de zorgmijdende houding van de verdachte, aan hem de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen. In de aanvullende rapporten van 23 maart 2022 en 1 april 2022 hebben [dekundige] respectievelijk [dekundige] uitgebreid toegelicht waarom een zorgmachtiging voor gedwongen zorg op grond van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg volgens hen in dit geval een minder geschikt alternatief wordt geacht. Dit biedt volgens hen – kort samengevat – geen garantie op continuïteit van (medicamenteuze) behandeling en geen garantie op behandeling binnen het benodigde beveiligingsniveau.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde rapporten van de deskundigen op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over. Op grond van deze conclusies is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, dat deze stoornis bij hem van invloed is geweest op het plegen van deze feiten en dat ze in verminderde mate aan hem toegerekend kunnen worden.
In het reclasseringsadvies betreffende de verdachte van 1 november 2021 onderschrijft de reclassering de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de stoornissen en het recidivegevaar. De reclassering adviseert eveneens bij veroordeling van de verdachte hem een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
De TBS-maatregel
Gelet op wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat in verband met de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte, ter bescherming van de maatschappij, de oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is om het recidiverisico te kunnen verminderen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit doel alleen bereikt worden middels een langdurige klinische behandeling in een voldoende beveiligde omgeving van een forensische kliniek.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. De bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht oplegging van terbeschikkingstelling mogelijk is. Voorts is vastgesteld dat tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Tot slot vereist de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel.
De rechtbank overweegt, gelet op wat de verdediging heeft betoogd, dat de TBS-maatregel met dwangverpleging, anders dan de door de verdediging bepleite civiele machtiging voor verplichte zorg (waarbij de zorg voorop staat), primair beoogt de samenleving tegen ernstig recidivegevaar te beschermen. Verpleging en, in voorkomende gevallen, behandeling zijn de middelen waarmee die beveiliging op korte termijn respectievelijk op langere termijn wordt nagestreefd.
Ongemaximeerde tbs
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, met name het bewezen verklaarde verkeersongeval met dodelijke afloop. Dit betekent dat de totale duur van deze TBS-maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan en dus ongemaximeerd is.
Naast het opleggen van de TBS-maatregel met dwangverpleging kan naar het oordeel van de rechtbank, ondanks dat de rechtbank de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekent, gelet op de ernst van de feiten en uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij, niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de behandeling van de verdachte niet al te lang meer op zich laat wachten. Alles afwegende acht de rechtbank – in afwijking van wat door de officier van justitie is geëist – naast de TBS-maatregel met dwangverpleging een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden. De tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht. Ten slotte is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte een rijontzegging moet krijgen voor de duur van totaal tien jaren.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 844,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat volledig uit immateriële schade. Zij heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BV7942.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben primair verzocht de vordering benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, af te wijzen. Subsidiair hebben zij verzocht de vordering te matigen, nu volgens hen geen sprake is van een vergelijkbaar geval als in voormelde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2012 aan de orde was.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal deze schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 400,- en de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 juli 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [benadeelde partij] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 400,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 juli 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 37a, 37b, 38d, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
ten aanzien van feit 2, subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
5 (vijf) JAREN;
veroordeelt de verdachte ter zake van feit 2 subsidiair voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
5 (vijf) JAREN;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de uitvoering van de hem opgelegde ontzeggingen geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 400,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 juli 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde partij] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 400,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 juli 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 8 dagen; de toepassing van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.W.E. de Ruiter, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. C.W. Griffioen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2022.
mr. C.W. Griffioen is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.