ECLI:NL:RBDHA:2022:3679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/3835
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor gezinshereniging van een Syrische referente met haar moeder en broertje

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een mvv-aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De referente, een 21-jarige Syrische vrouw, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor haar moeder en halfbroertje, die in Syrië verblijven. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op de grond dat er geen beschermenswaardig familieleven zou bestaan tussen de referente en haar familieleden. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris ten onrechte had geconcludeerd dat de gezinsband verbroken was. De rechtbank wees op de bijzondere omstandigheden waaronder de familieleden in Syrië leven, waaronder ontvoering, mishandeling en de oorlogssituatie. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referente en haar moeder en broertje. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris en droeg deze op om binnen twee weken een mvv te verlenen aan de referente's moeder en broertje. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3835
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] ,

V-nummer: [# 1] ,
eiseres,
[eiser 2] ,
V-nummer [# 2] ,
eiser,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. C. Chen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het doel “verblijf bij familie- of gezinslid bij [referente] (referente)” afgewezen.
Bij besluit van 21 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2022. Referente is verschenen, bijgestaan door S. Kahraman, als waarnemer van haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Garabetian. Verder was aanwezig [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en achtergrond

1. Referente heeft onderhavige aanvraag ingediend omdat zij zich wenst te herenigen met haar moeder en halfbroertje die zich in Syrië bevinden. Zij zijn respectievelijk geboren op [geboortedatum 1] 1969 en [geboortedatum 2] 2006. Referente is geboren op [geboortedatum 3] 1996. Allen hebben de Syrische nationaliteit. De vader van referente is overleden. Referente heeft op 4 juni 2019 een asielvergunning gekregen in Nederland en op 23 juli 2019 de huidige aanvraag voor haar moeder en halfbroertje ingediend.
2. Referente is op 24 oktober 2017 vertrokken uit Syrië. Zij is toen naar Griekenland gereisd waar zij op 1 januari 2018 is aangekomen. Vanuit daar is zij op 7 augustus 2018 naar Nederland gevlogen. Een dag later heeft zij asiel aangevraagd en op 10 augustus 2018 heeft het aanmeldgehoor plaatsgevonden. In dit aanmeldgehoor heeft referente verklaard over haar woonsituatie en haar verdere persoonlijke - en familiesituatie. Zij heeft verder verklaard dat ze zelfstandig uit Syrië is gevlucht en naar Nederland is gekomen.
2.1
Over de woonsituatie van referente staat in het rapport van het aanmeldgehoor ook een verwijzing naar wat referente daarover op het aanmeldformulier heeft vermeld. Daarin zij heeft aangegeven dat zij in Syrië tot 2012 in de wijk [wijk 1] in [plaats 1] met haar moeder, haar halfbroertje en vier anderen gezinsleden in een huis heeft gewoond. In het aanmeldgehoor is referente gevraagd aan te geven waar zij vervolgens naar toe is gegaan. Referente heeft hierop verklaard dat zij voor een periode van 10 à 11 maanden naar haar oudere zus in [plaats 2] is gegaan, daarna voor één maand naar [plaats 3] en: “.. vervolgens keerden
wijterug naar [plaats 1] waar
wijvoor een periode van 10 à 11 maanden in de wijk [wijk 2] een huis hebben gehuurd”. Ter zitting heeft referente toegelicht dat de verhuizingen naar [plaats 2] en [plaats 3] en terug naar [plaats 1] met het gehele gezin zijn geweest, omdat het huis in [plaats 1] waar het gezin tot 2012 woonde is verwoest bij een bombardement. Over haar woonsituatie heeft referente in het aanmeldgehoor vervolgens verklaard dat zij in [plaats 1] in de wijk [wijk 2] meer dan drie jaar heeft gewoond. Op de vraag waar zij daarna heeft gewoond heeft referente, zo staat in het rapport van het aanmeldgehoor, geantwoord: “Toen ben ik met mijn studie op de universiteit begonnen in [plaats 4] op het studentencomplex, of in [plaats 3] in het huis van mijn grootouders”. Op de vervolgvraag wat de woonplaats in Syrië is geweest waar referente het laatste heeft gewoond, heeft zij geantwoord dat dit [plaats 1] was, van eind 2016 tot 25 november 2017. Ter zitting heeft referente toegelicht dat zij alleen voor zeer korte periodes heeft verbleven op het studentencomplex, namelijk tijdens de tentamens. Ook heeft zij verklaard dat dit was uit noodzaak vanwege de lange reisafstand tussen het huis waar zij woonde en de universiteit. Verder heeft referente ter zitting toegelicht dat zij haar studie niet af heeft kunnen maken vanwege de oorlog in Syrië en dat zij eind 2016 tot aan haar vertrek uit Syrië weer permanent bij haar moeder en broertje heeft verbleven.
2.2
Over haar persoonlijke- en familiesituatie heeft referente in de asielprocedure (in het aanmeldgehoor en het combinatiegehoor) onder meer het volgende verklaard. Haar zus woont momenteel in Zweden. Haar meerderjarige broer [broer 1] wordt sinds kort voor het vertrek van referente vermist. Haar destijds 14 of 15 jaar oude broer [broer 2] is in 2011 ontvoerd en ook zijn verblijfplaats is onbekend. Van die ontvoering door gewapende mannen waren eisers en referente getuige [1] . Zij zijn toen geïntimideerd en mishandeld. Referente is samen met haar moeder en halfbroertje vrijgelaten maar [broer 2] hebben ze sinds die tijd niet meer gezien. Na de ontvoering hebben zij moeten vluchten uit [plaats 1] omdat het niet meer veilig was en omdat zij werden bedreigd door de personen door wie zijn ontvoerd waren. De stiefvader van referente verblijft nog in Syrië maar niet meer bij eisers. Over haar familiesituatie heeft referente verder verklaard dat zij problemen hebben gekregen met de familie van de vader van referente, omdat haar moeder met een andere man getrouwd is na zijn overlijden en zij tot een Ismaelitische minderheidsgroep behoren waardoor zij een meer vrije levensstijl leiden. Voorts heeft referente verklaard dat de uiteindelijke aanleiding om Syrië te verlaten voor een belangrijk deel is gevormd door de grote zorgen die zij had over haar moeder en broertje. Volgens haar verklaringen in de gehoren is haar enige wens om in rust te kunnen samenleven met haar moeder en broertje. Aan het eind van het gehoor [2] benadrukt referente nog eens dat zij haar moeder en broertje naar Nederland wil halen en dat haar broertje ziek is en behandeld moet worden.
2.3
In een brief van Vluchtelingenwerk van 16 juli 2016 is beschreven dat contact met de vader van het halfbroertje is verbroken vanwege mentale en fysieke mishandeling van moeder en zware mishandeling van het halfbroertje waaraan hij hersenschade heeft overgehouden. In een brief van juni 2019 is door (zoals vermeldt op de vertaling van het document) ‘een toezichthouder in [plaats 5] ’ verklaard dat de moeder van referente op het moment van het opstellen van de verklaring samen met het halfbroertje in Syrië verbleef in zeer moeilijke omstandigheden.
2.4
Over de medische situatie van eisers komt uit het dossier het volgende naar voren. Uit een verklaring van dr. [specialist] , specialist in Syrië in psychologie en neurologie, van 27 juli 2019 blijkt dat de moeder van referente lijdt aan een zware depressie als gevolg van eenzaamheid nadat haar kinderen naar het buitenland zijn vertrokken, ook wordt hierin verklaard dat zij de zorg en steun van haar kinderen nodig heeft. Uit een verklaring van dr. [neuroloog] , neuroloog en orthopedist, blijkt ten aanzien van het halfbroertje van referente dat hij lijdt aan convulsie (afwisselend aanspannen en ontspannen van de spieren) als gevolg van een breuk in zijn voorhoofd en in de linker wandbeen, en dat hij lijdt aan hersenatrofie (het krimpen van de hersenen). Uit de eerder genoemde verklaring van Vluchtelingenwerk volgt dat dit het gevolg is van mishandeling van zijn vader waarbij hij hem van zes verdiepingen hoog naar beneden heeft gegooid toen hij nog geen jaar oud was.
2.5
Op 27 november 2019 heeft Vluchtelingenwerk namens referente een brief verstuurd waarin de afhankelijkheidsrelatie tussen haar en haar moeder en broertje nader wordt beschreven. Hierin verklaart referente dat zij de zorg voor haar broertje op zich heeft genomen nadat hij hersenletsel heeft opgelopen, omdat haar moeder hiertoe niet meer in staat was. Ook verklaart zij dat haar halfbroertje haar als een moeder ziet en dat zij alles voor hem deed in Syrië. Volgens referente is hij van haar afhankelijk voor zijn dagelijks functioneren omdat hij bijvoorbeeld niet wil eten tenzij referente aanwezig is. Verder beschrijft referente hierin haar band met haar moeder, zij verklaart dat zij niet kan leven zonder haar moeder, dat zij dagelijks contact heeft en dat zij momenteel niet goed functioneert. Referente verklaart dat zij haar moeder dagelijks aan de telefoon heeft, dat zij alles met elkaar bespreken, en geen beslissingen nemen zonder met elkaar te overleggen.
In beroep heeft referente ter onderbouwing van de afhankelijkheidsrelatie nog een uitdraai van de whatsappgesprekken tussen haar en haar moeder overgelegd. Hieruit blijkt dat er intensief contact is.
De standpunten van partijen
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Hoewel de familierechtelijke relatie tussen referente en eisers vaststaat, bestaat er volgens verweerder geen beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 EVRM. [3] Ondanks dat referente wat betreft haar leeftijd jongvolwassene is, is het jongvolwassene beleid niet van toepassing omdat de gezinsband tussen referente en haar moeder is verbroken, aangezien zij lange tijd niet hebben samengewoond, referente in haar eigen onderhoud voorziet en referente volgens het asieldossier verloofd is geweest. Ook is er volgens verweerder geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Ten slotte is het bezwaar volgens verweerder kennelijk ongegrond waardoor er geen verplichting bestond om eisers en referente te horen.
3. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij voeren aan dat zowel het jongvolwassene beleid van toepassing is, als dat er (subsidiair) sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referente en eisers.
Het oordeel van de rechtbank
Het jongvolwassene beleid
4. Het wettelijk kader behorende bij dit oordeel staat in de bijlage van de uitspraak.
5. De eerste vraag die voorligt is of op referente het (gunstigere) jongvolwassene beleid van toepassing is. De rechtbank leidt uit jurisprudentie [4] van het EHRM [5] af dat jongvolwassenen recht hebben op bescherming van het gezinsleven en dat er bij het beoordelen daarvan moet worden gekeken naar alle feiten en omstandigheden samen.
Uit het beleid [6] van verweerder blijkt dat gezinsleven wordt aangenomen tussen ouders en meerderjarige kinderen indien het kind jongvolwassen is, met de ouders in gezinsband samenleeft, niet in het eigen onderhoud voorziet, en geen zelfstandig gezin heeft gevormd. Daarbij blijkt uit de uitspraak van de Afdeling [7] van 23 augustus 2019 [8] dat wanneer een jongvolwassen kind door de vluchtcontext noodgedwongen heeft moeten vertrekken uit het gezin, verweerder niet zonder meer mag oordelen dat dit kind niet meer tot het gezin van haar ouders behoort.
5.1
Niet in geschil is dat referente wat betreft haar leeftijd wordt aangemerkt als jongvolwassen.
5.2
Verweerder acht de gezinsband echter wel verbroken en werpt ten eerste tegen dat referente en eisers niet meer in gezinsband samenleven en dat dit al niet meer het geval was toen referente nog in Syrië woonde. De rechtbank overweegt hierover als volgt. In het bestreden besluit [9] stelt verweerder vast dat niet in geschil is dat referente vanaf 2011 of 2012 het ouderlijk huis heeft verlaten om in [plaats 2] bij haar zus te gaan wonen om na een jaar weer terug te keren naar [plaats 1] . Echter, naar referente in bezwaar heeft aangegeven en ter zitting nader heeft toegelicht heeft zij samen met eisers tijdelijk (11 á 12 maanden) in het huis van de zus verbleven omdat hun huis in [plaats 1] was gebombardeerd. Die toelichting is in het licht van de onder rechtsoverweging 2.1 vermelde verklaringen van referente ook aannemelijk. Immers, zij verklaart in de “wij” vorm als ze verklaart over waar ze na het verblijf bij haar zus spreekt. Dat betekent dat verweerder bij de toetsing aan het jongvolwassenenbeleid op dit punt van verkeerde feiten lijkt te zijn uitgegaan. Wel onderschrijft verweerder in het bestreden besluit nog dat het om een verhuizing als gezin ging en dat de verhuizing een gedwongen karakter had vanwege aanslagen en bombardementen, echter verweerder laat in het besluit vervolgens na te duiden welke betekenis dat moet hebben voor de vraag of en in hoeverre referente voor haar vertrek in gezinsverband met eisers samenleefde.
Verweerder werpt referente vervolgens tegen dat zij de keuze heeft gemaakt om te gaan studeren en vanaf september 2015 het ouderlijk huis te verlaten om in [plaats 4] in een studentencomplex te gaan wonen van de universiteit waaraan zij studeerde en dat zij tevens bij haar grootouders in [plaats 3] verbleef als zij naar het daar gevestigde Instituut voor Theaterwetenschappen ging. Daarbij merkt verweerder op dat het wonen in een studentencomplex, zonder gezinsleden en waarbij referente voor zichzelf zorgt wordt gezien als zelfstandig wonen. Over het wonen op het studentencomplex heeft referente ter zitting toegelicht dat zij daar in het jaar dat zij daar heeft gestudeerd alleen verbleef tijdens de tentamenweek van één collegejaar. Zij verbleef dan noodgedwongen op het studentencomplex vanwege de lange reisduur van het ouderlijk huis in [plaats 1] naar de universiteit. Ook heeft eiseres verklaard dat zij in die tijd om dezelfde redenen soms korte periodes bij haar grootouders verbleef toen zij naar het Instituut voor Theaterwetenschappen ging in [plaats 3] .
De gehele feitelijke woonsituatie van eisers en referente in Syrië overziende, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd en dat ook niet is vol te houden dat eisers en referente geen geslaagd beroep kunnen doen op het jongvolwassenenbeleid omdat sprake is van de contra-indicatie “met de ouders in gezinsverband samenleven”. De enkele omstandigheid dat referente gedurende het studiejaar 2015/2016 voor kortere tijd op het studentencomplex in [plaats 4] en bij haar grootouders in [plaats 3] verbleef is daarvoor onvoldoende. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de verklaringen van referent ook blijkt dat zij, vanwege het door de oorlog moeten beëindigen van haar studie, van eind 2016 tot aan haar vertrek uit Syrië in november 2017 weer permanent bij haar moeder en broertje in [plaats 1] heeft verbleven.
5.3
Verder acht verweerder de gezinsband verbroken omdat volgens verweerder sprake is van de contra-indicatie “niet in eigen onderhoud voorzien”. Volgens verweerder heeft referente in Syrië wel in haar eigen onderhoud voorzien. Daarbij wijst verweerder naar de verklaring van referente tijdens de asielprocedure dat zij gedurende zes maanden betaalde werkzaamheden heeft verricht bij een rechtbank en daarmee zelfstandig inkomen had in Syrië. De rechtbank ziet dit anders en is van oordeel dat de aard en het karakter van deze tijdelijke werkzaamheden niet de conclusie rechtvaardigen dat referente hiermee in haar eigen onderhoud voorzag. Uit de verklaringen van referente in de gehoren blijkt dat referente in deze betrekkelijk korte periode van zes maanden het werk bij de rechtbank slechts als invalwerk heeft gedaan voor een vriend. Zij had daar zelf geen arbeidscontract. Uit haar verklaringen blijkt ook dat zij dit deed uit noodzaak om haar moeder en broertje te onderhouden, wat juist er juist van getuigd dat zij met het geld dat zij met het invalwerk verdiende niet althans niet in de eerste plaats in haar eigen onderhoud voorzag. Die omstandigheid duidt bepaald niet op een verbreking van de gezinsband. Ook het bestaan van deze contra-indicatie heeft verweerder dus niet deugdelijk gemotiveerd en is naar het oordeel van de rechtbank ook niet houdbaar.
5.4
Voorts heeft verweerder als contra-indicatie van de gezinsband tegengeworpen dat referente zelf een gezin zou hebben gestart. Ook dit standpunt kan de rechtbank niet volgen. Dat uit de verklaring blijkt dat referente kort verloofd is geweest, is hiervoor volgens de rechtbank onvoldoende. De rechtbank volgt de verklaring van referente dat een verloving in de Syrische cultuur niet gelijk staat aan een zelfstandig leven, en de rechtbank acht van belang dat niet in geschil is dat referente nooit met haar ex-partner heeft samengewoond. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat verweerder ook het bestaan van deze contra-indicatie niet deugdelijk heeft gemotiveerd en dat die evenmin houdbaar is.
5.5
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat er in deze zaak contra-indicaties bestaan voor een geslaagd beroep op het jongvolwassene beleid niet deugdelijk heeft gemotiveerd en dat die contra-indicaties zich ook niet voordoen. Al hierom kan het bestreden besluit niet in stand worden gelaten.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheid relatie
6. Hoewel het bestreden besluit al om de in rechtsoverweging 5.5 vermelde reden geen stand kan houden, hecht de rechtbank er in dit geval aan door te toetsen of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referente en eisers.
7. De rechtbank komt tot het volgende oordeel. In het licht van alle hiervoor geschetste feiten en omstandigheden en wat onder punt 5 al door de rechtbank is vastgesteld en overwogen, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Bij dit oordeel acht de rechtbank voornamelijk van belang dat het aannemelijk is dat oorlogssituatie waarin het gezin heeft verkeerd en de problemen die zij als gevolg daarvan samen hebben meegemaakt de emotionele band zeer hebben versterkt. Dit geldt eveneens voor de problemen en mishandelingen die zij hebben ondervonden vanuit de stiefvader van referente, waarbij door verweerder niet is weersproken dat hij het broertje van referente van zes hoog naar beneden heeft gegooid waarbij hij hersenletsel heeft opgelopen. Verder blijkt uit alles dat referente zeer begaan is met het lot van haar broertje en haar moeder. Dit maakt zeer aannemelijk dat er tussen referente en eisers sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
De intensiteit van de relatie wordt voorts onderbouwd door de overgelegde overzichten van Whatsappberichten en door wat referente heeft verklaard over het intensieve contact nadat zij is vertrokken uit Syrië. Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat referente zelfstandig kan functioneren overweegt de rechtbank dat dit niet maakt dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. De lange duur dat zij van elkaar gescheiden zijn is bovendien grotendeels te wijten aan de duur van de asielprocedure en de huidige procedure. Ook dat moeder en broertje zichzelf staande hebben weten te houden, in de zin dat zij niet zijn overleden, doet geen afbreuk aan de intensiteit van de emotionele relatie, sterker nog doordat alles zo lang duurt is het aannemelijk dat de emotionele betrokkenheid alleen maar is toegenomen.
De belangenafweging
8. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van beschermenswaardig gezinsleven, moet, ook volgens verweerders beleid in de Vc, een belangenafweging worden gemaakt tussen het belang van eisers en referente om hun gezinsleven in Nederland uit te oefenen enerzijds en de belangen van de Nederlandse staat bij een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Uit de jurisprudentie van het EHRM [10] volgt dat hiertussen “fair balance” moet worden gevonden. Daarbij moeten alle van betekenis zijnde feiten en omstandigheden worden betrokken. Omdat verweerder (ten onrechte) heeft aangenomen dat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven, heeft hij deze belangenafweging niet verricht. Hoewel verweerder bij deze afweging beoordelingsruimte heeft, is de rechtbank van oordeel dat ook op dit punt rechtens slechts een uitkomst mogelijk is. Het belang dat verweerder kan hebben bij een restrictief toelatingsbeleid zal bestaan uit het beschermen van het economisch welzijn van het land. Daartegenover staan de belangen die eisers en referente hebben om met elkaar te worden herenigd en het gezinsleven met elkaar te kunnen uitoefenen. Gelet op de schrijnendheid die blijkt uit alle feiten en omstandigheden die in deze uitspraak staan beschreven en alles wat hiervoor door de rechtbank is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat een uitkomst van de belangenafweging waarbij aan de belangen van de staat meer gewicht zou worden toegekend dan aan de zwaarwegende belangen van eisers en referente om zich nu spoedig in Nederland met elkaar te kunnen herenigen op voorhand al niet houdbaar is. Verweerder nu nog - op 3 maanden na 3 jaar na het indienen van de onderhavige aanvraag - de gelegenheid geven tot het maken van een belangenafweging zou in dit geval bovendien niet menselijk zijn en naar de stellige overtuiging van de rechtbank (mede gebaseerd op waarnemingen van de rechtbank ter zitting en mondelinge informatie op de zitting van de begeleider van referente) tot (ernstige) verdere schade kunnen leiden van de psychisch situatie van referente die al zeer slecht is.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens schending van artikel 7:12 van de Awb [11] . De rechtbank ziet daarbij in dit geval aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat er, gelet op alle oordelen die in deze uitspraak zijn gegeven rechtens geen andere uitkomst mogelijk is dan dat er aan eisers een mvv moet worden verleend. Dit betekent dat de rechtbank het bezwaar gegrond zal verklaren en verweerder zal opdragen aan eisers en mvv te verlenen. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van twee weken.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om aan eiseres binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak een mvv te verlenen voor het doel waarvoor dat ten behoeve van eiseres is aangevraagd;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.518,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F. Moison, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven
1: Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2: Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
B7/3.8.1 Vreemdelingencirculaire 2000: familie- of gezinsleven
De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het uitoefenen van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb.
De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen:
  • echtgenoten in een reëel huwelijk (lawful and genuine marriage);
  • partners in een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie;
  • ouders en hun uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige kinderen; of
  • minderjarige broers en zussen, die bloedverwant zijn en die in hetzelfde gezin hebben samengeleefd.
De IND neemt in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen een minderjarig kind en zijn:
  • erkenner;
  • biologische vader (wiens kind niet uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie is geboren);
  • adoptiefouder(s);
  • pleegouder(s);
  • opvangouder(s);
  • stiefouder(s);
  • grootouder(s);
  • oom/ tante;
  • neef/nicht;
  • minderjarige broer of zus met wie bloedverwantschap bestaat en met wie niet in hetzelfde gezin is samengeleefd;
  • minderjarige broer of zus met wie geen bloedverwantschap bestaat; of
  • meerderjarige broer of zus,
als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.
De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).
De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
  • Jongvolwassen is;
  • met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
  • niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
  • geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
De IND neemt aan dat het familie- of gezinsleven tussen (geregistreerde en huwelijks)partners eindigt met de feitelijke verbreking van de (huwelijkse) relatie.
B7/3.8.3 Vreemdelingencirculaire 2000: belangenafweging
Om te kunnen bepalen of weigering van (voortzetting van) het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 EVRM, neemt de IND alle relevante feiten en omstandigheden in ogenschouw en brengt deze tot uitdrukking in een belangenafweging. Welke belangen de IND bij de belangenafweging betrekt, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus verschilt. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, heeft de IND hierbij een zekere beoordelingsvrijheid.
Bij de weigering van voortgezet verblijf is de uitgangspositie van de vreemdeling sterker dan bij eerste toelating van de vreemdeling tot het Nederlandse grondgebied. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf betrekt de IND ten nadele van de vreemdeling bij deze belangenafweging.
Dit laat onverlet dat ook als geen sprake is van inmenging de IND een belangenafweging maakt tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling.

Voetnoten

1.Pagina 8 onderaan.
2.Pagina 11.
3.Voluit: Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Onder meer het arrest Maslov tegen Oostenrijk van 23 juni 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0623JUD000163803.
5.Voluit: Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
6.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vc.
7.Voluit: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Pagina 3.
10.Onder meer de arresten Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van [geboortedatum 2] 2006 (nr. 50435/99), Osman tegen Denemarken van [geboortedatum 1] 2011 (nr. 38058/09), Nunez tegen Noorwegen van 28 juni 2011 (nr. 55597/09) en het arrest Butt tegen Noorwegen van 4 december 2012.
11.Voluit: Algemene wet bestuursrecht.