ECLI:NL:RBDHA:2022:3676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
09/005972-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met vuurwapen en bezit van vuurwapens

Op 15 april 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jonge verdachte, geboren in 1997, die werd beschuldigd van bedreiging met een vuurwapen en het bezit van meerdere vuurwapens. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, had op 8 januari 2022 in een hotelkamer in Pijnacker-Nootdorp een vuurwapen getoond aan een slachtoffer en had deze ook op het slachtoffer gericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in het bezit was van drie vuurwapens, waaronder een Glock en een Colt, en bijbehorende munitie. Tijdens de zitting op 4 april 2022 heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd voor een derde ten laste gelegd feit, dat betrekking had op het rijden onder invloed van drugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dit feit, maar de andere twee feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een contact- en locatieverbod ten aanzien van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van het bezit van vuurwapens en de impact van bedreiging op slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/005972-22
Datum uitspraak: 15 april 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn,
locatie Maatschapslaan HvB.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 4 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Mol, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. M.R. Mantz, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 januari 2022 te [plaats] , gemeente Pijnacker- Nootdorp , in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door eenmaal of meerdere malen
- een vuurwapen aan voornoemde [slachtoffer] te te tonen en/of
- een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer] te richten en/of
- ( ondertussen) de bovenkant van dat vuurwapen naar achteren te trekken;
2.
hij op of omstreeks 8 januari 2022 te [plaats] , gemeente Pijnacker- Nootdorp , en/of
's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, een of meerdere wapens wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool van het merk Glock, model 19, kaliber 9 mm (inclusief 14 patronen in het patroonmagazijn die met dit wapen kunnen worden verschoten) en/of
- een revolver van het merk Colt, model Army Special, kaliber .41 en/of
- een pistool van het merk Automatic de Fabrication Française, model onbekend, kaliber 6.35 mm,
zijnde (telkens) een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 8 januari 2022 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig, te weten een personenauto ( [auto merk] ), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een of meerdere stof(fen), te weten methamfetamine/MDMA en/of amfetamine en/of cannabis, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde - zo begrijpt de rechtbank - gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen en zal de verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen, feit 2
De rechtbank zal voor het onder 2 ten laste gelegde feit volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 196).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 4 april 2022;
2. Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, opgemaakt op 8 januari 2022
(p. 80-85);
3. Het proces-verbaal van bevindingen met bijlage, opgemaakt op 9 januari 2022
(p. 86-88);
4. Het proces-verbaal van bevindingen met bijlage, opgemaakt op 9 januari 2022
(p. 89-91).
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen, feit 1
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1 opgenomen. Wanneer wordt verwezen naar processen-verbaal en paginanummers wordt hetzelfde dossier bedoeld als hiervoor bij feit 2.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 8 januari 2022, voor zover inhoudende (p. 49-50):
Op 7 januari 2022 omstreeks 22.30 uur ben ik aangekomen bij het [hotel] te [plaats] . Ik had hier afgesproken met een jongen. Wij zijn toen naar de kamer gegaan. Ik heb toen een vriend van mij gebeld. De jongen vond dat niet leuk. Ik zag dat hij het vuurwapen
(op)mij richtte. Ik zag dat hij de bovenkant van het vuurwapen naar achteren trok. Hij deed meerdere keren diezelfde handelingen met het vuurwapen. Op een gegeven moment lie
thij nog keer dat vuurwapen zien. Ik voelde me erg bedreigd.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 4 april 2022, voor zover inhoudende:
Ik heb die nacht van 7 op 8 januari 2022 met de aangeefster afgesproken in het [hotel] in [plaats] Ik heb het wapen uit mijn rugtas gehaald en aan haar laten zien. Ik hield het wapen in mijn hand. Ik wilde indruk op haar maken en de aandacht trekken toen zij aan het bellen was.
3.6.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de nacht van 7 op 8 januari 2022 in een kamer van het [hotel] in [plaats] een vuurwapen uit zijn rugtas heeft gepakt, deze op de aangeefster heeft gericht en de bovenkant van het wapen naar achteren heeft getrokken.
De verdachte heeft ontkend dat hij het vuurwapen op de aangeefster heeft gericht en dat hij de bovenkant van het wapen naar achteren zou hebben getrokken. De rechtbank is echter van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de verklaring van de aangeefster ten aanzien van het richten en het naar achteren trekken van het vuurwapen. De aangeefster heeft zeer kort na het incident tweemaal verklaard en is op deze punten consistent geweest. Haar verklaring is bovendien gedetailleerd over wat er is gebeurd en waar dit precies heeft plaatsgevonden. Zij beschrijft onder andere in detail hoe het vuurwapen, de opbergkist en de rugtas van de verdachte - die alle door de politie zijn aangetroffen - eruit zagen. De verklaring van de aangeefster komt ook authentiek over waar zij beschrijft hoe zij haar hoofd afwendde op het moment dat de verdachte de bovenkant van het pistool naar achteren trok, omdat zij wist dat op die manier een vuurwapen wordt geladen, en welke specifieke gedachten er door haar hoofd gingen. Ten slotte komt uit het dossier of uit hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht ook geen reden naar voren waarom de aangeefster niet de waarheid zou verklaren. Daarbij speelt mee dat de aangeefster en de verdachte elkaar de avond in kwestie voor het eerst hebben ontmoet en (dus) geen voorgeschiedenis hadden.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de aangeefster met betrekking tot het op haar richten en het naar achteren trekken van het vuurwapen voor het bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank acht daarom ook deze onderdelen van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij omstreeks 8 januari 2022 te [plaats] , gemeente Pijnacker- Nootdorp , [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- een vuurwapen aan voornoemde [slachtoffer] te tonen en
;
- een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer] te richten en
;
- ( ondertussen) de bovenkant van dat vuurwapen naar achteren te trekken;
2.
hij omstreeks 8 januari 2022 te [plaats] , gemeente Pijnacker- Nootdorp , en
's-Gravenhage, meerdere wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool van het merk Glock, model 19, kaliber 9 mm (inclusief 14 patronen in het patroonmagazijn die met dit wapen kunnen worden verschoten) en
- een revolver van het merk Colt, model Army Special, kaliber .41 en
- een pistool van het merk Automatic de Fabrication Française, model onbekend, kaliber 6.35 mm,
zijnde telkens een vuurwapen in de vorm van een revolver en/of pistool, voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer als maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gevorderd, met toepassing van vervangende hechtenis voor de duur van één week voor iedere keer dat de verdachte zich niet aan deze maatregel houdt. De officier van justitie heeft daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie geëist, met daarbij een groot voorwaardelijk strafdeel met daarbij eventueel oplegging van bijzondere voorwaarden, maar zonder oplegging van de maatregel ex artikel 38v Sr.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft de aangeefster bedreigd met een vuurwapen terwijl zij samen op een hotelkamer waren. Dit is een ernstig feit dat langdurige psychische en emotionele gevolgen kan hebben voor het slachtoffer. Dat dit ook bij de aangeefster het geval is, volgt uit haar slachtofferverklaring.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van drie vuurwapens en bijbehorende munitie. Het illegaal voorhanden hebben van vuurwapens is een ernstig delict waar streng tegen wordt opgetreden, mede gelet op de dreiging die uitgaat van vuurwapens en van het toenemende bezit en gebruik daarvan. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie leidt bovendien tot het plegen van ernstige geweldsdelicten en vormt een gevaar voor de samenleving. De verdachte heeft de wapens niet alleen in bezit gehad, hij heeft ze ook meegenomen in een tas en ze zo de openbare ruimte in gebracht en uiteindelijk – nadat hij met zijn auto in de vangrail was gereden – langs de snelweg geprobeerd te dumpen, met alle mogelijke risico’s van dien.
De verdachte heeft verklaard dat hij de bewuste avond onder invloed was van (een ruime hoeveelheid) lachgas en dat hij zich daardoor niet alles meer goed herinnert. Het gebruik van verdovende middelen maakt de hele situatie naar het oordeel van de rechtbank des te gevaarlijker.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte van 24 maart 2022 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 8 maart 2022. Om de kans op recidive te verlagen acht de reclassering het van belang dat er meer inzicht komt in het psychosociaal functioneren van de verdachte, zijn sociale netwerk en zijn middelengebruik. De reclassering adviseert daarom aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting bij het Ambulant Centrum van Fivoor en deelname aan een gedragsinterventie over middelengebruik. Daarnaast adviseert de reclassering aan de verdachte een contact- en locatieverbod ten aanzien van het slachtoffer op te leggen, in de vorm van een maatregel op grond van artikel 38v Sr.
De straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin staat als uitgangspunt voor een bedreiging met een vuurwapen een gevangenisstraf van vier maanden en voor het voorhanden hebben van een vuurwapen acht maanden gevangenisstraf (per wapen). De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de verdachte enerzijds nog jong is en niet de indruk heeft gewekt dat hij andere strafbare feiten met de vuurwapens heeft willen plegen, maar dat het dossier anderzijds wel aanwijzingen bevat die wijzen op banden met het criminele circuit, in het bijzonder chatgroepen die zich bezighouden met de handel in wapens.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf.
De rechtbank acht de eis van de officier van justitie in beginsel passend, maar ziet op grond van de eerdergenoemde omstandigheden aanleiding om een groter gedeelte van die straf voorwaardelijk op te leggen. Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal 12 maanden van de straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren, en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden om de kans op recidive te verlagen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Vrijheidsbeperkende maatregelen
De rechtbank ziet, ter bescherming van de maatschappij en meer in het bijzonder van het slachtoffer en ter voorkoming van strafbare feiten, aanleiding om op grond van artikel 38v Sr vrijheidsbeperkende maatregelen aan de verdachte op te leggen, te weten een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor het gebied binnen een straal van 500 meter rondom de woning van die [slachtoffer] , voor de duur van twee jaren. Voor iedere keer dat de verdachte (één van) deze maatregel(en) overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van een week, met een maximum van zes maanden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Anders dan door de officier van justitie gevorderd en door de reclassering geadviseerd, zal de rechtbank de vrijheidsbeperkende maatregelen niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat niet wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden daarvoor. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting verteld welke gevolgen het incident voor haar heeft gehad. Het heeft grote indruk op haar gemaakt en gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen. Zij geeft aan tot op heden last te hebben van depressieve gevoelens en concentratieproblemen. Daarvoor wil zij binnenkort onder behandeling gaan bij een GZ-psycholoog. De aard en de ernst van de normschending, tezamen met deze door de benadeelde partij onbetwist gestelde gevolgen van het bewezenverklaarde feit, brengen met zich mee dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een aantasting in haar persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
Op grond van het voorgaande en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend, zal de rechtbank de immateriële schade geleden tot de dag van de terechtzitting op 4 april 2022 naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.000,-. Omdat enerzijds nog geen sprake is van een eindtoestand voor wat betreft de psychische schade en anderzijds sprake lijkt te zijn van een belaste psychologische voorgeschiedenis bij de benadeelde partij, zal de rechtbank de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De beoordeling van de vordering voor zover deze het bedrag van € 1.000,- overstijgt zou een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengen. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 januari 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 3.7 onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 januari 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De in beslag genomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst genoemde telefoon zal worden onttrokken aan het verkeer. Ten aanzien van de in beslag genomen rugzak heeft de officier van justitie ter terechtzitting toegezegd dat deze zal worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting verzocht om teruggave van zijn rugzak en heeft afstand gedaan van de in beslag genomen telefoon.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert, gelet op de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, dat de rechtbank ten aanzien van het beslag geen beslissing meer hoeft te nemen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57 en 285 Sr;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 (twaalf) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering Fivoor aan het Johanna Westerdijkplein 40 in Den Haag en zich gedurende de proeftijd blijft melden op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van het Ambulant Centrum van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- gedurende de proeftijd deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijl 24/7, of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
geeft opdracht aan de Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
legt op de maatregelen dat de veroordeelde zich voor de duur van
2 (twee) JAREN:
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , [geboortedatum] ;
  • zich niet zal bevinden binnen een straal van 500 meter van de woning van [slachtoffer] aan het [adres] in Capelle aan den IJssel ;
beveelt dat vervangende hechtende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
1 (één) WEEKvoor iedere keer dat niet aan een van de maatregelen wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op;
wijst de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] deels toe tot een bedrag van
€ 1.000,-aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 januari 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van [slachtoffer] , tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.000,-,vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 januari 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.G. Salvadori, voorzitter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
mr. E.R.F. van Engelen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.I.J. van den Bogert, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 april 2022.