ECLI:NL:RBDHA:2022:3658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en voornemen tot inreisverbod in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een voornemen tot het opleggen van een inreisverbod. Eiser, een Colombiaanse nationaliteit houder, had zich op 15 maart 2021 gemeld op Schiphol voor vertrek uit het Schengengebied, waar bleek dat hij de vrije termijn met 953 dagen had overschreden. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, legde eiser een terugkeerbesluit op met een vertrektermijn van 28 dagen en maakte tevens een voornemen tot het opleggen van een inreisverbod voor de duur van twee jaren kenbaar.

Eiser heeft tegen het terugkeerbesluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het besluit niet aan hem bekend was gemaakt en dat hij in Spanje woonde en daar naar school ging. Hij stelde dat het terugkeerbesluit in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat zijn moeder en jongere broer in Nederland woonden en hij niet bij hen kon zijn. De rechtbank oordeelde echter dat het besluit wel degelijk aan eiser was bekendgemaakt en dat er geen redenen waren om af te zien van het opleggen van het terugkeerbesluit, gezien de overtreding van de verblijfsduur.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond en oordeelde dat het beroep tegen het voornemen tot het opleggen van een inreisverbod niet-ontvankelijk was, aangezien een voornemen geen rechtsgevolg heeft en derhalve geen besluit is waartegen beroep kan worden ingesteld. De rechtbank besloot dat verweerder geen proceskosten hoefde te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2083

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Smeulers).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van 28 dagen. [1] Daarnaast heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om een inreisverbod op te leggen voor de duur van twee jaren.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2001 en in het bezit van de Colombiaanse nationaliteit. Hij is op 8 mei 2018 via Spanje het Schengengebied ingereisd. Op 15 maart 2021 heeft eiser zich gemeld op Schiphol voor vertrek uit het Schengengebied, waar werd geconstateerd dat hij de vrije termijn had overschreden met 953 dagen. Op basis daarvan is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en een voornemen tot het opleggen van een inreisverbod kenbaar gemaakt.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
2. Eiser stelt dat het besluit niet aan hem bekend is gemaakt. Hij stelt in Spanje te hebben gewoond en dat hij daar naar school ging, terwijl hij financieel werd onderhouden door zijn moeder en stiefvader. Zijn moeder en jongere broer, met de Nederlandse nationaliteit, woonde in Nederland vanwege het huwelijk van zijn moeder. Eiser stelt dat hij deel uitmaakt van het gezin van zijn moeder en broertje en het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Zijn moeder kan zich niet bij hem voegen omdat zij inmiddels is gescheiden en zij geen toestemming krijgt van haar ex-man om met zijn Nederlandse broertje in Spanje te verblijven. Er is dus een objectieve belemmering om gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Ter zitting heeft eisers gemachtigde het stuk
Recibo de presentación en oficina de registrovan 15 februari 2022 overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat eiser in Spanje een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsstatus op sociale gronden. Het terugkeerbesluit vormt volgens eiser mogelijk een belemmering voor deze aanvraag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Terugkeerbesluit
3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het bestreden besluit niet aan hem bekend is gemaakt. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van het gehoor terugkeerbesluit op 15 maart 2021 blijkt dat het terugkeerbesluit aan eiser is uitgereikt. Eiser heeft geen aanknopingspunten aangedragen die maken dat de rechtbank niet uit kan gaan van dit proces-verbaal. Daar komt bij dat eiser tijdig beroep heeft ingesteld tegen het terugkeerbesluit.
4. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat verweerder hem geen terugkeerbesluit had mogen opleggen. Niet in geschil is dat bij de uitreiscontrole is vastgesteld dat eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef en de vrije termijn had overschreden met 953 dagen. Dit maakt dat verweerder gehouden was eiser een terugkeerbesluit op te leggen. [2] Eiser heeft tijdens het gehoor terugkeerbesluit verklaard dat er geen redenen zijn om af te zien van het opleggen van een terugkeerbesluit en hij niet nader gehoord wilde worden. Dit maakt dat het betoog dat het terugkeerbesluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM hem niet kan baten, daargelaten dat hij zijn stelling dat er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen niet is onderbouwd. Het stuk
Recibo de presentación en oficina de registrovan 15 februari 2022 brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het is niet gesteld of gebleken dat dit stuk ziet op de situatie zoals die was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Het stuk kan daarom geen afbreuk doen aan de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit, omdat de rechtbank de rechtmatigheid toetst aan de hand van de situatie ten tijde van het nemen van het besluit. Van andere bijzonderheden die maken dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van een terugkeerbesluit is ook niet gebleken.
5. De rechtbank verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond.
Inreisverbod
6. Uit het verweerschrift blijkt dat verweerder eiser niet daadwerkelijk een inreisverbod heeft opgelegd, maar dat het is gebleven bij een voornemen. Eisers gemachtigde heeft dit ter zitting niet betwist. Een voornemen heeft geen rechtsgevolg en is daarom geen besluit waartegen beroep kan worden ingesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eisers beroep hiertegen niet-ontvankelijk is.
7. De rechtbank verklaart het beroep tegen het voornemen om eiser een inreisverbod op te leggen niet-ontvankelijk.
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond;
- het beroep tegen het voornemen om een inreisverbod op te leggen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).
2.Zie artikel 62a van de Vw 2000.