Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
[naam B.V. 1] B.V.,
Exploitatie en Handelsmaatschappij Sand-Ambacht B.V.,
1.Het procesverloop
- de dagvaarding van 21 juni 2021 met tien producties (nrs. 1 tot en met 10);
- de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie van 25 augustus 2021 met 17 producties (nrs. 1 tot en met 17);
- de brief van de gemachtigde van verpachter van 7 januari 2022 met drie aanvullende producties (nrs. 18 tot en met 20);
- de conclusie van antwoord in reconventie, binnengekomen bij de griffie op 10 januari 2022 met vier producties (nrs. 11 tot en met 14);
- de brief van de gemachtigde van pachtster van 10 januari 2022 met drie aanvullende producties (nrs. 15 tot en met 17);
- de akte houdende wijziging van eis (in reconventie), binnengekomen bij de griffie op 13 januari 2022;
- de akte uitlaten eiswijziging aan de zijde van pachtster, binnengekomen bij de griffie op 14 januari 2022
- de brief van de gemachtigde van pachtster van 14 januari 2022 met de producties 15 tot en met 17 in kleur.
2.De feiten
Partijen stemmen in met voornoemde maximale periode in verband met mogelijk toekomstige reconstructie.
Verkoper heeft het verkochte niet zelf gebruikt doch partijen zien als normaal gebruik: tuinland bestemd voor bebouwing met warenhuizen. Koper wil het verkochte zo spoedig mogelijk gebruiken voor reconstructiedoeleinden en het verkochte samenvoegen met omliggende percelen en omvormen tot één complex.
De vordering van pachtster in conventie, de grondslag van de vordering en het verweer van verpachters
4.De (voorwaardelijke) vordering van verpachters in reconventie
5.De beoordeling
De grondkamer constateert, dat verpachtster [Sand-Ambacht] het onderhavige pachtobject op 26 september 2008 vrij van pacht voor een marktconforme prijs heeft gekocht. In dit verband acht de grondkamer het niet aannemelijk, dat verpachtster de bedoeling heeft gehad om ditzelfde object een aantal jaren later voor de wettelijke duur te verpachten. Aannemelijk is, dat verpachtster op 1 januari 2016 weliswaar de bedoeling heeft gehad het pachtobject te zijner tijd te gebruiken in het kader van een reconstructie van het eigen bedrijf maar tot verpachting voor een korte duur van drie jaar is overgegaan, omdat -naar ook bij de pachter bekend moet zijn geweest- de situatie in de glastuinbouw destijds slecht was en daardoor bedoelde reconstructie nog niet goed mogelijk was. De grondkamer ziet hierin een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 7:325 lid 4 BW.
Verpachtster had ten tijde van het aangaan van de pachtovereenkomst en ook op 1 januari 2016 plannen om het gepachte samen te voegen met haar andere eigendommen die grenzen aan het gepachte, om vervolgens te komen tot een reconstructie van het gebied. Zij wil(de) van het gebied, een “versnipperd” gebied met deels oude kassen, een modern groot kassencomplex maken. Verpachtster was op 1 januari 2016 al in gesprek met anderen over de herontwikkeling van dat gebied en heeft in dat verband in 2016 een intentieovereenkomst gesloten met de maatschap [naam maatschap] om samen de reconstructie te realiseren. Genoemde maatschap exploiteert een groot tuinbouwbedrijf in het te reconstrueren gebied. (….) De plannen van verpachtster om het gebied, waarin het gepachte ligt, te reconstrueren zijn bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7:325 lid 4 BW.
de bijzondere omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en zich ook niet meer kunnen voordoen.Indien uit de beantwoording van die vragen zou volgen dat de pacht verlengd kan worden is het nog de vraag voor hoe lang de pacht verlengd moet of kan worden.
bijzondere omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en ook niet meer kunnen voordoen,terwijl in deze procedure in feite het tegenovergestelde aan de orde is, namelijk dat de bijzondere omstandigheden zich nog enige, zij het naar verwachting betrekkelijk korte tijd, zullen voortzetten. In het SDU Commentaar Burgerlijk Wetboek Bijzondere Overeenkomsten merkt auteur B. Nijman in dat kader op:
Indien een overeenkomst voor een kortere dan de wettelijke duur werd goedgekeurd, lijkt het niet vreemd dat die kortere duur ook zou kunnen worden verlengd, indien de bijzondere omstandigheid zich nog niet heeft voorgedaan, maar zich wel zou kunnen voordoen.De pachtkamer ziet in dit citaat een aanknopingspunt om te kunnen oordelen dat (ook) in het voorliggende geval, waarin de door de Centrale Grondkamer aanwezig geachte bijzondere omstandigheden zich nog enige tijd, in ieder geval tot het voorjaar van 2023, zullen voortzetten, de pacht verlengd kan worden. De pachtkamer zal daarom tot verlenging van de pacht besluiten.