ECLI:NL:RBDHA:2022:3627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
NL21.14199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een staatloze Palestijn uit Gaza wegens onvoldoende onderbouwing van vervolgingsvrees

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een staatloze Palestijn afkomstig uit Gaza. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 17 maart 2022 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De eiser stelde dat hij Gaza had verlaten vanwege de onveilige situatie en de dreiging van rekrutering door Hamas. De rechtbank oordeelde dat de relevante elementen van het asielrelaas geloofwaardig waren, maar dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Gaza te vrezen had voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De rechtbank wees erop dat de eiser eerder zonder problemen had kunnen weigeren zich bij Hamas aan te sluiten en dat zijn situatie niet wezenlijk verschilde van die van andere inwoners van Gaza.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldeed aan de vereisten voor gezinshereniging en dat zijn asielaanvraag niet kon worden ingewilligd op basis van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat er geen gegronde vrees voor vervolging was en dat de aanvraag terecht was afgewezen. De uitspraak benadrukte dat de eiser niet in aanmerking kwam voor een ambtshalve verlening van een reguliere verblijfsvergunning. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14199

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

ProcesverloopBij besluit van 2 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Achamiale. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1995 en een staatloze Palestijn afkomstig uit Gaza te zijn.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, kort weergegeven, ten grondslag gelegd dat hij Gaza heeft verlaten vanwege de bombardementen en de onveilige situatie. Daarnaast vreest eiser bij terugkeer naar Gaza problemen omdat hij weigert zich bij Hamas aan te sluiten.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Rekrutering door Hamas.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw. [1] Verweerder heeft de relevante elementen geloofwaardig geacht, maar acht het niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Gaza heeft te vrezen voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft namelijk al meerdere keren kunnen weigeren zich bij Hamas aan te sluiten, zonder dat dit voor hem problemen heeft opgeleverd.
5. In beroep voert eiser daartegen aan dat zijn keuze om niet deel te nemen aan een internationaal veroordeelde strijd niet zou moeten leiden tot represailles. Eiser stelt dat niet van hem verlangd kan worden om terug te keren naar een situatie waar hij lijdzaam moet aanvaarden dat hij buiten de maatschappij wordt gehouden. Eiser stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat wanneer iemand die tot de Palestijnse bevolkingsgroep behoort, zoals eiser, de Gazastrook ontvlucht, zijn vluchtelingenstatus een gegeven zou moeten zijn. Eiser heeft verder persoonlijke vrees voor vervolging. Hij heeft in Gaza geen werk en een uitzichtloze toekomst, omdat hij niet ingaat op de door Hamas geboden verleiding om zich bij deze groepering aan te sluiten. Tot slot heeft verweerder hem ten onrechte niet ambtshalve in het bezit gesteld van een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. [2] Eiser wijst er in dat verband op dat hij gezinsleven uitoefent met zijn echtgenote, die in Nederland woonachtig is, met wie hij onlangs een kind heeft gekregen. Eiser verwijst in dat verband ook naar het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [3]
De rechtbank oordeelt als volgt.
Eisers aanspraak op internationale bescherming
6. De meest verstrekkende stelling van eiser is, zo begrijpt de rechtbank, dat de algemene veiligheidssituatie in de Palestijnse Gebieden, en in het bijzonder in de Gazastrook, dermate slecht is, dat eiser reeds daarom als verdragsvluchteling moet worden aangemerkt. Daarnaast stelt eiser dat in de Gazastrook sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15-c van de Kwalificatierichtlijn [4] waardoor hij door zijn enkele aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade. Beide stellingen zijn evenwel niet onderbouwd, zodat de rechtbank reeds daarom daaraan voorbij zal gaan. Eiser moet derhalve aannemelijk maken dat hij bij terugkeer naar de Gazastrook persoonlijk te vrezen heeft voor vluchtelingenrechtelijke vervolging dan wel een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser daar niet in is geslaagd.
7. De rechtbank betrekt daarbij allereerst de mededeling van eiser ter zitting dat zijn komst naar Nederland primair is ingegeven door de wens zich met zijn echtgenote te herenigen. Omdat eiser niet voldoet aan de formele vereisten voor gezinshereniging, heeft hij een asielaanvraag ingediend. Daargelaten dat de asielprocedure niet is bedoeld om verblijf op reguliere gronden te bewerkstelligen, doet een dergelijke mededeling op voorhand afbreuk aan de daadwerkelijke behoefte van eiser aan internationale bescherming.
8. Voor zover eiser stelt dat hij problemen zal ondervinden wegens gedwongen rekrutering door Hamas, heeft verweerder verder terecht geoordeeld dat ook daarin geen grond is gelegen om zijn aanvraag in te willigen. Eiser heeft immers verklaard dat hij zich meerdere keren zonder problemen aan de pogingen van Hamas om hem in te lijven heeft kunnen onttrekken. Het enkele feit dat hij zich bij terugkeer naar Gaza zal moeten schikken naar, zoals eiser het verwoordt, ‘de nukken van Hamas en andere lokale machthebbers’ leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn situatie in dat opzicht van die van andere inwoners van Gaza verschilt. Dat eisers opstelling de facto zal leiden tot een zodanige achterstelling dat het voor hem dientengevolge onmogelijk is om in zijn land sociaal en maatschappelijk te functioneren, is niet aannemelijk geworden.
9. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat er geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade. De aanvraag is terecht afgewezen.
De ambtshalve beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM
10. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn in Nederland woonachtige echtgenote en kind. Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging verricht die in het nadeel van eiser is uitgevallen. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte gewicht toegekend aan het feit dat eiser het gezinsleven is aangegaan terwijl hij niet in het bezit was van een verblijfsvergunning. Dat eiser zijn echtgenote al in het land van herkomst heeft ontmoet en daar met haar is gehuwd, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft immers pas na zijn komst naar Nederland daadwerkelijk invulling gegeven aan het gezinsleven met zijn echtgenote en, later, hun kind. Eiser heeft bovendien niet bestreden dat er geen objectieve belemmering is om het gezinsleven met zijn echtgenote en kind in Gaza uit te oefenen. Het beroep van eiser op het arrest Chavez-Vilchez slaagt niet, nu deze uitspraak niet van belang is voor een eventuele aanspraak van eiser op grond van artikel 8 van het EVRM. Van een schending van artikel 8 van het EVRM is daarom geen sprake.
11. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een ambtshalve verlening van een reguliere verblijfsvergunning.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr.J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
3.Arrest van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Richtlijn (EU) 2011/95.