ECLI:NL:RBDHA:2022:3625
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, [naam], en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel om als familie- of gezinslid in Nederland te verblijven. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris op 11 juni 2021 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 14 januari 2022 door de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Bij de beoordeling van het beroep heeft de rechtbank vastgesteld dat het beroepschrift van eiseres geen gronden bevatte. Eiseres is op 16 februari 2022 door de rechtbank gewezen op dit verzuim en kreeg de gelegenheid om dit binnen vier weken te herstellen. Echter, eiseres heeft binnen de gestelde termijn geen gronden ingediend. De rechtbank concludeert dat niet is gebleken dat het verzuim niet aan eiseres is toe te rekenen, waardoor niet is voldaan aan de eisen van artikel 6:5 Awb.
Als gevolg hiervan heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.