ECLI:NL:RBDHA:2022:3619
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen weigering machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en ontvankelijkheid van het beroep
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 7 april 2022, hebben eiseressen, beiden van Eritrese nationaliteit, beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) hadden afgewezen. Eiseres 1 had een aanvraag ingediend voor een mvv nareis, terwijl eiseres 2 een aanvraag deed in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres 1 een tijdelijke verblijfsstatus in Duitsland heeft en daardoor reeds het recht heeft om Nederland in te reizen. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep van eiseres 1 niet-ontvankelijk is, omdat zij met het beroep niet in een gunstiger positie kan komen. Het beroep van eiseres 2 werd ongegrond verklaard, omdat het evident niet de bedoeling was om de twee van elkaar te scheiden. De rechtbank heeft de beroepen op de zitting behandeld, waarbij de gemachtigden van de eiseressen aanwezig waren, evenals de referente en haar woonbegeleider. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.