Uitspraak
Rechtbank den haag
1.[gedaagde sub 1] te [plaats 2] ,
[gedaagde sub 2]te [plaats 2] ,
1.De procedure
2.De feiten
5.1. verklaart voor recht dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door het realiseren van balkons en vensters (deuren) in de nieuwbouw en door inbreuk te maken op het uitsluitend gebruiksrecht van [gedaagde sub 1 c.s.] van het plat van [Straat 1] […]
‘(…) dat de erfgrens langs de achtergevel van de nieuwbouw [= appartementen [eiser] , rb.] loopt en dus alleen wat betreft de balkons sprake kan zijn van overbouw (…)’..
3.Het geschil
4.De beoordeling
onevenredig veel zwaarder’ volgt dat deze toetsing zeer streng is en dat een beroep op art. 5:54 lid 1 BW alleen in uitzonderingsgevallen kan worden gehonoreerd.
an sichwel zou mogen, maar dat er vervolgens een onrechtmatige situatie zou ontstaan, kan niet worden aangemerkt als een voldoende motivering. In het e-mailbericht is immers opgenomen dat “
na de sloop van de balkons hoogstwaarschijnlijk wel een aanschrijving [zal] gaan volgen dat de woningen niet meer voldoen aan de aan [ [eiser] ] verleende vergunning en daarmee aan het rechtens verkregen niveau van woningen met buitenruimte.” Uit deze passage kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet zonder meer worden afgeleid dat geen enkele mogelijkheid bestaat om de situatie zonder balkons alsnog te legaliseren. Zo’n onderbouwing had gezien de op [eiser] rustende stelplicht wel van hem verwacht mogen worden. Dit geldt te meer nu [gedaagde sub 1 c.s.] in hun conclusie van antwoord op een aantal specifieke omstandigheden gewezen hebben (o.a. een recent gerealiseerde opbouw zonder balkons op/aan het buurpand aan de [adres 2] en de mogelijkheid om een beroep te doen op een evidente privaatrechtelijke belemmering) waaruit kan worden afgeleid dat een legalisatie van een situatie zonder balkons mogelijk is.