ECLI:NL:RBDHA:2022:3561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
NL22.5111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en grondslag ophouding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende, werd op 22 maart 2022 staande gehouden op het terrein van Stena Line te Hoek van Holland. De maatregel van bewaring was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, waarbij verweerder stelde dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een beëdigde tolk aanwezig was. De rechtbank overwoog dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en voldoende om de maatregel te dragen. Eiser betwistte de grondslag van zijn ophouding en stelde dat zijn identiteit al vaststond, maar de rechtbank oordeelde dat de ophouding op een juiste grondslag had plaatsgevonden. Eiser voerde ook aan dat er geen gebruik was gemaakt van een beëdigde tolk, maar de rechtbank concludeerde dat dit niet tot twijfel leidde over de tolkvoorziening.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack, met mr. J. de Winter als griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten. Eiser is op 22 maart 2022, om 02:47 uur staande gehouden nadat hij op het kadeterrein van Stena Line te Hoek van Holland was aangetroffen. Omdat de identiteit van eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, is eiser overgebracht naar een plaats bestemd voor gehoor op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw. Na een controle van zijn persoonsgegevens in de systemen bleek dat er een claimakkoord is met Oostenrijk van 7 januari 2022.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;-
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken.
En als lichte gronden [4] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
-
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
-
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de zware en lichte aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om de maatregel te dragen.
Grondslag ophouding
4. Eiser stelt dat hij ten onrechte is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw. Zijn identiteit stond op dat moment al feitelijk vast. Eiser stond bij verweerder al bekend als Dublinclaimant en hij is ook al eens MOB gemeld. Eiser meent dat hij daarom op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw opgehouden moest worden. Er is sprake van een gebrek in het voortraject. Er moet daarom een belangenafweging plaatsvinden. Deze dient in het voordeel van eiser uit te vallen.
5. In het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/overdracht (model 105) blijkt dat de daarin opgenomen persoonsgegevens van eiser zijn verkregen uit de eigen verklaringen die eiser bij zijn staandehouding heeft afgelegd. Eiser kon geen identiteitsdocumenten tonen. [5] Hieruit volgt dat de identiteit van eiser op dat moment niet kon worden vastgesteld . Dat de opgegeven persoonsgegevens tevens een volledig verblijfsadres inclusief postcode van het AZC Ter Apel bevatten, leidt niet tot een andere conclusie, nu daarmee nog niet vaststond dat eiser ook daadwerkelijk de persoon is die hij stelde te zijn. Om dit te kunnen verifiëren is eiser overgebracht naar de plaats van verhoor, waar hij ook met dit doel is opgehouden. De ophouding heeft daarom op een juiste grondslag plaatsgevonden.
Tolk
6. Eiser voert aan dat er ten onrechte geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel. De verbalisant heeft wel de tekstpassage aangekruist dat eiser is gehoord in de Arabische taal, met behulp van een telefonisch vertalende beëdigde tolk, maar dat daarachter geen tolkennummer is genoteerd. Hierdoor is niet duidelijk of de tolk daadwerkelijk beëdigd is.
7. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel blijkt dat gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk [6] , zodat daarvan uit moet worden gegaan. Het enkel ontbreken van het tolkennummer rechtvaardigt niet op voorhand twijfel hieraan. Nu niet is gesteld dat eiser zich niet goed verstaanbaar heeft kunnen maken of de in het gehoor gestelde vragen niet begreep en het proces-verbaal van het gehoor hiervoor ook geen aanknopingspunten bevat, is er geen aanleiding voor nader onderzoek op dit punt.
Lichter middel
8. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom er geen lichter middel is toegepast. In het gehoor voorafgaand aan de maatregel heeft eiser medische klachten naar voren gebracht. In de motivering van de maatregel staat dat er door eiser geen omstandigheden zijn aangevoerd die kunnen leiden tot een lichter middel. Er had gemotiveerd moeten worden waarom de medische klachten niet leiden tot de toepassing van een lichter middel en daarom is er sprake van een motiveringsgebrek.
9. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Verweerder heeft in de maatregel aangevinkt dat er door eiser geen omstandigheden zijn aangevoerd die leiden tot de toepassing van een lichter middel. De volgende passage is vervolgens opgenomen in de maatregel:
“In Detentiecentra in Nederland zijn medische en psychische voorzieningen aanwezig welke gelijk zijn als de vrije maatschappij. Vreemdeling kan zich te allen tijde wenden tot deze
voorzieningen. Tevens wordt elke vreemdeling onderworpen aan een medische intake in detentiecentra.” [7]
Het opnemen van deze tekst in de maatregel impliceert dat verweerder heeft bedoeld om in te gaan op de door eiser aangevoerde medische omstandigheden. Dat die omstandigheden als zodanig niet expliciet zijn herhaald, neemt niet weg dat verweerder met de hierboven weergegeven motivering voldoende heeft onderbouwd dat de omstandigheden die eiser aanvoert niet leiden tot de conclusie dat een lichter middel toegepast moet worden.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Zie pagina 2 van het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/overdracht van de Koninklijke Marechaussee van 22 maart 2022.
6.Zie pagina 2 van het proces-verbaal van gehoor M110 van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Hoek van Holland, van 22 maart 2022.
7.Pagina 3 van de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59a van de Vw van 22 maart 2022.