ECLI:NL:RBDHA:2022:3559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
NL22.5043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Somalische nationaliteit bezit, werd op 18 maart 2022 staande gehouden op het kadeterrein van Stena Line te Hoek van Holland. Omdat zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, werd hij overgebracht naar een plaats voor gehoor en daar opgehouden op grond van de Vreemdelingenwet. Eiser had voorafgaand aan de bewaring een asielaanvraag ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris heeft in de maatregel van bewaring verschillende gronden vermeld, waaronder dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser heeft deze gronden betwist en aangevoerd dat hij niet in staat is om Nederland te verlaten vanwege het ontbreken van documenten van de Somalische autoriteiten.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht had opgelegd. Eiser heeft niet aangetoond dat hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland en heeft niet voldaan aan zijn vertrekplicht. De rechtbank concludeerde dat er geen lichter middel beschikbaar was om het risico op onttrekking te ondervangen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5043

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.M.H. Vriesde),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.Q.D. Warsame. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te bezitten. Hij is op 18 maart 2022, om 13:38 uur staande gehouden nadat hij op het kadeterrein van Stena Line te Hoek van Holland was aangetroffen. Omdat de identiteit van eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, is eiser overgebracht naar een plaats bestemd voor gehoor en daar opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw. Op 18 maart 2022 heeft eiser voorafgaand aan de bewaring een asielaanvraag gedaan.
De maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, wegens risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven.
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft alle zware gronden en de lichte gronden 4a en 4c betwist. Daarnaast stelt hij dat verweerder in zijn geval had moeten volstaan met het opleggen van een minder ingrijpende maatregel.
4. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat hij Nederland is binnengekomen als vluchteling. De Somalische autoriteiten weigeren een geldig paspoort af te geven aan eiser, dus hij kan zich niet legitimeren. Verweerder heeft verder niet onderbouwd dat eiser zonder geldig visum is ingereisd.
5. Verweerder heeft de zware grond 3a terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser is niet in het bezit van een identiteits- of grensoverschrijdingsdocument en niet is gebleken dat hij in het bezit was van een geldig visum. Eiser is dan ook niet op rechtmatige wijze Nederland binnengekomen. Dat eiser stelt ooit als vluchteling te zijn ingereisd en dat hij stelt dat hij van de Somalische autoriteiten geen documenten kan krijgen doet niet af aan de feitelijke juistheid van grond 3a.
6. Ten aanzien van de zware grond 3b stelt eiser dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser is namelijk nooit met onbekende bestemming vertrokken. Hij verbleef enkele jaren met zijn partner en kinderen in Breda. Drie maanden geleden is zijn partner naar Engeland vertrokken en sindsdien verblijft eiser bij vrienden in Breda. Eiser stelt dat hij zich daar heeft gemeld bij de politie.
7. Vaststaat dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Tegen eiser is op 15 april 2013 een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Niet is gebleken dat eiser daaraan gevolg heeft gegeven. Eiser heeft verder niet aangetoond dat hij zich sindsdien heeft gemeld bij de korpschef. Eiser staat niet ingeschreven in de BRP. [4] De stelling van eiser dat hij een vast adres heeft in Breda, laat dan ook onverlet dat het verweerder niet bekend kon zijn waar eiser heeft verbleven. Eiser heeft zich daarom onttrokken aan het toezicht. De grond is feitelijk juist.
8. Ten aanzien van zware grond 3c stelt eiser dat hem niet mag worden tegengeworpen dat hij niet aan zijn vertrekplicht heeft voldaan. Eiser heeft al eerder in bewaring gezeten in afwachting van uitzetting naar Somalië. Het is de Dienst Terugkeer en Vertrek destijds niet gelukt om eiser uit te zetten. Hij krijgt geen paspoort of een laissez-passer van de Somalische autoriteiten. Eiser kan daarom niet anders dan in Nederland blijven. Eiser stelt dat er een situatie is ontstaan waarbij eiser buiten zijn schuld niet kan vertrekken.
9. Op grond van het tegen eiser uitgevaardigde terugkeerbesluit rust op eiser de verplichting om Nederland en het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Niet is gebleken dat eiser daaraan gevolg heeft gegeven. Dat eiser stelt dat hij niet aan de benodigde documenten kan komen om zelfstandig aan zijn vertrekplicht te voldoen, heeft hij niet onderbouwd. De omstandigheid dat het eerder niet is gelukt om eiser uit te zetten naar Somalië doet er niet aan af dat van eiser zelfstandig inspanningen worden verwacht om zijn vertrek mogelijk te maken. Er is niet gebleken van pogingen van eiser sindsdien om zich te wenden tot de Internationale Organisatie voor Migratie of de Dienst Terugkeer en Vertrek om zijn vertrek te realiseren. Evenmin heeft eiser een aanvraag gedaan voor verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. De grond is feitelijk juist.
10. Ten aanzien van lichte grond 4a stelt eiser dat het feit dat hij zich niet aan de voor hem geldende verplichtingen heeft gehouden, hem niet kan worden tegengeworpen.
11. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd dat eiser zich niet aan de voor hem geldende verplichtingen heeft gehouden. Hij beschikt niet over een document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb. Hierdoor ontwijkt of belemmert eiser de voorbereiding van zijn vertrek. Verder heeft hij geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf bij de korpschef ingevolge artikel 4.39 van het Vb, wat aantoont dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrekt.
12. Ten aanzien van lichte grond 4c stelt eiser dat hij wel degelijk een vaste woon- of verblijfplaats heeft. Hij heeft altijd in Breda gewoond.
13. Vaststaat dat eiser niet is ingeschreven in de BRP. Op grond hiervan geldt als uitgangspunt dat eiser geen vaste woon of verblijfplaats heeft. Eiser heeft het tegendeel niet onderbouwd. De enkele stelling dat hij beschikt over een vast adres is niet voldoende. Verweerder concludeert terecht dat eiser hierdoor niet beschikbaar is voor de voorbereiding op terugkeer.
Lichter middel
14. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, heeft eiser aangevoerd dat, ondanks dat hij in het gehoor voorafgaand aan de maatregel geen omstandigheden heeft aangevoerd die moeten leiden tot een lichter middel, verweerder toch de afweging had moeten maken om een lichter middel, zoals een meldplicht, toe te passen. Verweerder was immers op de hoogte van eisers asielverleden en van het feit dat een eerdere poging om eiser uit te zetten is mislukt. Eiser heeft een vaste verblijfplaats en beschikt niet over documenten. Eiser kan alleen in Nederland terecht. Er is daarom geen risico dat hij zal onderduiken.
15. Verweerder heeft, gelet op de gronden zoals gemotiveerd in de maatregel van bewaring, terecht geconcludeerd dat er geen doeltreffend toe te passen lichter middel is om het aanwezige risico op onttrekking te ondervangen. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Dat eiser stelt dat hij vanwege het ontbreken van documenten Nederland niet op geregelde wijze kan verlaten, neemt het risico op onttrekking niet weg. Dat eiser eerder in 2014 in vreemdelingenbewaring is gesteld, zonder dat het is gelukt om hem uit te zetten, betekent niet dat de huidige bewaring onevenredig bezwarend moet worden geacht. Van verdere persoonlijke omstandigheden van eiser die verweerder in zijn belangenafweging zou moeten betrekken is niet gebleken.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Basisregistratie personen.