ECLI:NL:RBDHA:2022:3558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
NL22.5492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure met betrekking tot overdracht aan Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren op 24 juli 1990 en van Algerijnse nationaliteit, werd op 6 maart 2022 vreemdelingenrechtelijk opgehouden na een strafrechtelijke heenzending. Hij had eerder asiel aangevraagd en was in het kader van de Dublinverordening aan de Italiaanse autoriteiten overgedragen. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 6 april 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op juiste wijze was ondertekend en tijdig was opgelegd. Eiser had betoogd dat de maatregel niet correct was ondertekend, maar de rechtbank stelde vast dat het tijdstip van opleggen zoals vermeld in de maatregel leidend was. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en voldoende om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de maatregel onrechtmatig zouden maken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5492

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw. [1]
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op 24 juli 1990 en de Algerijnse nationaliteit te bezitten. Hij is op 6 maart 2022 om 9.00 uur strafrechtelijk heengezonden en aansluitend vreemdelingenrechtelijk opgehouden voor onderzoek naar zijn identiteit. Uit het dossier blijkt verder dat eiser eerder in het kader van de Dublinverordening [2] is overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten. Op 7 maart 2022 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Op 9 maart 2022 heeft Nederland eiser geclaimd bij Italië. Bij besluit van 28 maart 2022 is besloten eiser aan Italië over te dragen. Deze overdracht staat gepland op 28 april 2022 om 10:50 uur.
Maatregel van bewaring
2. Eiser stelt dat de maatregel niet juist is ondertekend: In de maatregel is opgenomen dat deze om 13:00 uur aan eiser is opgelegd. Uit de toelichting in de brief van verweerder van 5 april 2022, blijkt echter dat de maatregel om 12:16 uur al is ondertekend. Eiser stelt dat hieruit blijkt dat de maatregel al om 12:16 uur is opgelegd, wat volgens eiser niet te rijmen is met de tijd zoals vermeld in de maatregel.
3. De rechtbank stelt vast dat de maatregel om 12:16 uur bevoegd en tijdig is ondertekend. Ook is de maatregel tijdig uitgereikt. Voor het tijdstip van opleggen van de maatregel wordt uitgegaan van het in de tekst van de maatregel vermelde tijdstip, waarvoor immers is getekend. Verweerder heeft verder toegelicht dat het in de tekst van de maatregel vermelde tijdstip een inschatting is van het moment dat de maatregel zal worden opgelegd en uitgereikt. Dit moet naar zijn aard worden bepaald voordat het document wordt afgesloten en elektronisch ondertekend. De beroepsgrond dat de maatregel niet juist is ondertekend faalt daarom.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Als zware gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit.
En als lichte gronden [4] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende om de maatregel van bewaring te dragen.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat er in het gehoor voorafgaand aan de maatregel ten onrechte niet specifiek aan hem is gevraagd of er nog bijzondere omstandigheden waren die meegewogen moesten worden. Eiser had in dit geval willen aandragen dat hij in Duitsland een geldig W-document heeft. Nu eiser deze omstandigheid niet heeft kunnen aanvoeren, is de door verweerder te maken individuele belangenafweging niet juist. Er is hiermee sprake van een ernstig gebrek dat zou moeten leiden tot opheffing van de bewaring.
7. Verweerder heeft in reactie hierop ter zitting gewezen op de nodige vragen die zijn gesteld in het gehoor voorafgaand aan de bewaring. Zo is er onder meer gevraagd naar eventuele medische omstandigheden van eiser. Eiser heeft op zijn beurt op verschillende momenten tijdens het gehoor uitdrukkelijk laten blijken dat hij niet wilde meewerken aan het gehoor. Aan het einde van het gehoor is aan eiser gevraagd: ‘
Heeft u nog iets toe te voegen aan uw verklaring?’Waarop eiser heeft geantwoord:
‘Nee, ik heb niets toe te voegen’. [5] Niet valt in te zien waarom eiser op dat moment niet zelf heeft aangegeven een verblijfsdocument in Duitsland te hebben. Dat het voor eiser onvoldoende duidelijk zou zijn geweest dat hem werd gevraagd of hij nog iets had toe te voegen wat van belang kon zijn in verband met de inbewaringstelling, volgt de rechtbank niet. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt is eiser aan het begin van het gehoor gewezen op het doel van het gehoor, namelijk de beslissing of eiser
“in detentie gehouden wordt tot de mogelijkheid van vertrek uit Nederland.”Verder wordt niet gevolgd dat het bezit van een Duits W-document hierop van invloed zou moeten zijn. Dit document laat immers onverlet dat eiser in het kader van de Dublinprocedure wordt overgedragen aan Italië en stelt hem niet in staat om vrij te reizen binnen de EU. Dat eiser het niet eens is met zijn overdracht aan Italië is hier niet ter beoordeling. Verweerder heeft daarom ook de juiste individuele belangenafweging gemaakt.
Conclusie
8. Eiser heeft geen redenen aangevoerd die leiden tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig geacht moet worden. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Pagina 4 van het proces-verbaal van het gehoor M110 van de politie eenheid Rotterdam, AVIM. Identificatie en Mensenhandel van 6 maart 2022.