ECLI:NL:RBDHA:2022:3550
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 april 2022 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, maar de rechtbank had op 11 november 2021 geoordeeld dat de gronden van beroep niet tijdig waren ingediend. De opposant stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij de gronden al had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheid geen reden was om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de opposant en zijn gemachtigde was om tijdig de gronden in te dienen.
Tijdens de behandeling van het verzet op 6 april 2022 heeft de rechtbank enkel beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De rechtbank bevestigde dat de opposant niet had betwist dat de gronden te laat waren ingediend en dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing te herzien.
De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep open. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.