ECLI:NL:RBDHA:2022:3499
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. van Hoof, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 9 november 2021 de asielaanvraag van verzoeker had afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, terwijl de zaak ook samenhing met een andere procedure (NL21.17644). Tijdens de zitting op 3 maart 2022 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig, N. Faas. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.J.J. Jansen.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er reeds een uitspraak was gedaan in de samenhangende zaak NL21.17644, en om die reden het verzoek om voorlopige voorziening afwijst. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. N.H. de Zeeuw, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de Rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.