ECLI:NL:RBDHA:2022:3496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
C/09/625423 / KG RK 22-195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende vooringenomenheid in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoekster, AirHelp Limited, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. C.W.D. Bom, rechter bij de Rechtbank Den Haag. Het verzoek is ingediend op 21 februari 2022 en betreft de motivering van beslissingen in een eerder vonnis van 1 juni 2021 en een tussenvonnis van 8 februari 2022. Verzoekster stelt dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt door haar in het vonnis in incident als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten, terwijl zij in dat vonnis niet in het ongelijk was gesteld. Daarnaast heeft de rechter geweigerd het vonnis te herstellen en zou verzoekster onterecht zijn belast met een onmogelijke bewijslast in het tussenvonnis.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek te laat is ingediend, aangezien verzoekster niet tijdig op de hoogte was van alle relevante feiten en omstandigheden. De wrakingskamer oordeelt dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot wraking, omdat zij niet heeft kunnen aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die de objectieve schijn van partijdigheid rechtvaardigen. Bovendien overweegt de wrakingskamer dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, het niet zou zijn toegewezen, omdat het betrekking heeft op de inhoud van beslissingen van de rechter, wat buiten de beoordeling van de wrakingskamer valt.

De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken op 21 maart 2022, waarbij de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/7
zaak- /rekestnummer: C/09/625423 / KG RK 22/195
Beslissing van 21 maart 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
de vennootschap naar het recht van Hong Kong
AirHelp Limited,
gevestigd te Hong Kong,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde mr. D.E. Lof,
strekkende tot de wraking van
mr. C.W.D. Bom,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
TUI Airlines Nederland B.V., hierna te noemen: TUI.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het (tussen)vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 8 februari 2022;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 21 februari 2022, binnengekomen ter griffie op 23 februari 2022;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 1 maart 2022.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- mr. D.E. Lof, gemachtigde namens verzoeker, vergezeld van [belangstellende] ;
- mr. M. Lustenhouwer, namens belanghebbende TUI.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers 8916623, 8916645, 8937816, 8937857 en 8937879 tussen verzoeker en TUI.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek en de mondelinge toelichting tijdens de zitting aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt, doordat hij
  • i) verzoekster in het vonnis in incident van 1 juni 2021 als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten heeft veroordeeld, terwijl verzoekster in dat vonnis helemaal niet in het ongelijk is gesteld;
  • ii) vervolgens heeft geweigerd het vonnis in incident op dit punt te herstellen;
  • iii) verzoekster in het tussenvonnis van 8 februari 2022 (in de bewoordingen van verzoekster) “heeft opgezadeld met een onmogelijke bewijslast”, terwijl de bewijslast op TUI rust; en
  • iv) de stellingen van TUI gemakkelijker voor waar aanneemt dan die van verzoekster.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Het verzoek heeft betrekking op (de motivering van beslissingen in) het vonnis in incident van 1 juni 2021 en het tussenvonnis van 8 februari 2022. Het wrakingsverzoek is op 21 februari 2022 ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster desgevraagd medegedeeld dat zij pas op die datum op de hoogte was van alle feiten en omstandigheden, omdat zij tot op dat moment geen kennis had kunnen nemen van de conclusie van dupliek. Ook heeft zij verklaard dat het haar niet eerder was opgevallen dat zij die conclusie niet had ontvangen en dat zij de aankondiging van de rechtbank dat vonnis zou worden gewezen (wat betekende dat de conclusie van dupliek was genomen) niet heeft gelezen, omdat zij dagelijks een grote hoeveelheid gerechtelijke stukken ontvangt. Zij heeft de conclusie van dupliek op 17 februari 2022 bij de belanghebbende opgevraagd en deze op 18 februari 2022 ontvangen, waarna zij het wrakingsverzoek op 21 februari 2022 heeft ingediend. De wrakingskamer vindt dat geen redelijke verklaring voor het tijdsverloop van bijna twee weken tussen het tussenvonnis en het moment van indiening van het verzoek. Nog afgezien van het feit dat verzoekster niet duidelijk heeft kunnen maken om welke reden de inhoud van de conclusie van dupliek noodzakelijk was om het tussenvonnis te kunnen beoordelen, komt het feit dat verzoekster pas op 17 februari 2022 bemerkte dat haar dossier niet compleet was en dat zij (kennelijk) daarom de inhoud van het 8 februari 2022 niet kon beoordelen, voor haar rekening en risico. Het verzoek is daarom te laat ingediend en verzoekster kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.
3.3.
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer dat het verzoek, ook als het verzoek tijdig was ingediend, niet zou kunnen worden toegewezen, omdat het betrekking heeft op de inhoud van beslissingen van de rechter, die niet door de wrakingskamer kunnen worden beoordeeld.
4. De beslissing
De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde mr. D.E. Lof;
• de belanghebbende TUI;
• de (kanton)rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, C.M. van der Kleijn en J. Brandt, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. N. Roelands en S.J.W.M. Luijten en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.