In deze zaak heeft de heer [verzoeker] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om een dwangakkoord op te leggen aan zijn grootste schuldeiser, ABN AMRO Bank N.V. De heer [verzoeker] verkeert in een problematische schuldensituatie met een totale schuldenlast van € 98.014,25 aan 24 schuldeisers. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vorderingen wordt voldaan en het resterende deel wordt kwijtgescholden. ABN AMRO, die 68,36% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, heeft echter geweigerd in te stemmen met het voorstel. De rechtbank heeft op 14 april 2022 de verzoeken van de heer [verzoeker] behandeld en heeft geoordeeld dat het voorstel goed onderbouwd is en dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door de gemeente Den Haag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [verzoeker] met behulp van de gemeente een saneringsakkoord heeft aangeboden, maar dat ABN AMRO als enige schuldeiser niet akkoord is gegaan. De rechtbank heeft de argumenten van ABN AMRO, waaronder de onduidelijkheid van de documentatie en de tegenstrijdigheden in de klantsituatie, niet gevolgd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het onredelijk is dat ABN AMRO weigert in te stemmen met het aangeboden akkoord, vooral gezien het feit dat de meerderheid van de schuldeisers wel heeft ingestemd. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de heer [verzoeker] om een dwangakkoord op te leggen toegewezen en het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) afgewezen.
De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en biedt de heer [verzoeker] de mogelijkheid om zijn schuldenlast op een haalbare manier te verminderen, terwijl het ook in het belang van de andere schuldeisers is. De rechtbank heeft de belangen van alle betrokken partijen afgewogen en heeft geoordeeld dat het dwangakkoord in deze omstandigheden gerechtvaardigd is.